3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Benu, voorheen genaamd Escura en daarvoor Farmassure, houdt zich bezig met de exploitatie van apotheken als enig eigenaar of als minderheidsaandeelhouder. Zij koopt daartoe apotheken door middel van koop van de aandelen in de vennootschappen die de apotheken exploiteren.
(ii) [betrokkene 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [verweerster 1] en is apotheker.
(iii) [betrokkene 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van [verweerster 2] en is apotheker.
(iv) Begin 2003 zijn Benu, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in overleg getreden over de overname door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] van twee apotheken in Den Haag, die door de vennootschappen [A] B.V. en [B] B.V. werden gedreven.
(v) Op 1 mei 2003 heeft Benu de aandelen [A] B.V. en [B] B.V. gekocht voor € 5.150.000,-- minus een aftrek voor belastinglatentie van 27% vennootschapsbelasting.
(vi) Op 2 mei 2003 hebben [verweerster] c.s. (die in de conclusie van de Advocaat-Generaal worden aangeduid als: [verweerster] c.s.) de vennootschap Holding [C] B.V. opgericht (hierna: de Holding). [verweerster] c.s. zijn ieder voor 50% aandeelhouder van de Holding.
(vii) Op 6 mei 2003 is een kredietovereenkomst gesloten tussen de Holding als kredietnemer en Benu als kredietverschaffer. Art. 1 van de kredietovereenkomst houdt in dat Benu per omgaande aan de Holding een krediet verstrekt van € 1.261.225,--, en art. 2 dat de Holding de hoofdsom aflost in tien jaar en per kwartaal achteraf een rente betaalt van 5% op jaarbasis over de hoofdsom.
(viii) Op 7 mei 2003 heeft Benu alle aandelen [A] B.V. en [B] B.V. overgedragen aan de Holding voor de prijs waarvoor Benu deze op 1 mei 2003 had gekocht.
(ix) Eveneens op 7 mei 2003 hebben [verweerster] c.s. ieder 270 aandelen in de Holding overgedragen aan Benu. Daarmee verwierf Benu 30% van de aandelen in de Holding. In de van deze overdracht opgemaakte notariële akte is onder meer vermeld:
“De koopprijs voor de aandelen [betrokkene 1] ( [verweerster 1] ; Hoge Raad) bedraagt zeshonderd dertig duizend zeshonderd twaalf euro vijftig eurocent (€ 630.612,50) en de koopprijs voor de aandelen [betrokkene 2] ( [verweerster 2] ; Hoge Raad) eveneens zeshonderd dertig duizend zeshonderd twaalf euro vijftig eurocent (€ 630.612,50). Beide koopprijzen zijn volledig voldaan door storting op een van de kwaliteitsrekeningen van Hermans & Schuttevaer, notarissen, waarvoor kwijting bij deze.”
3.2.1
In dit geding vordert Benu uit hoofde van art. 6:212 BW dat [verweerster 1] en [verweerster 2] ieder worden veroordeeld aan haar € 630.612,50 te betalen, met rente en kosten.
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen.
3.2.2
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Daartoe heeft het hof onder meer overwogen:
“In hoger beroep (mvg sub 26 en 29) heeft Benu weliswaar getuigenbewijs aangeboden doch dit betreft niet het (tegen)bewijs als door de rechtbank in rov. 4.2 bedoeld, zodat het hof aan dit bewijsaanbod voorbijgaat.” (rov. 2)
Hiermee heeft het hof, gelet op rov. 4.2 in het vonnis van de rechtbank, het bewijsaanbod van Benu gepasseerd op de grond dat zij niet heeft aangeboden te bewijzen dat zij bij de levering van de aandelen bij de notaris anders heeft verklaard dan in de hiervoor in 3.1 onder (ix) vermelde akte als haar verklaring is opgenomen.
Ten overvloede heeft het hof geoordeeld dat het in eerste aanleg door [verweerster] c.s. gedane en in hoger beroep herhaalde beroep op verjaring slaagt (rov. 7).
3.3
Onderdeel 1.1 klaagt dat het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door aan het bewijsaanbod van Benu voorbij te gaan. Volgens de klacht had aan Benu op grond van art. 151 lid 2 Rv gelegenheid moeten worden gegeven te bewijzen dat haar verklaring in de hiervoor in 3.1 onder (ix) vermelde passage in de notariële akte niet waar is.
3.4.1
Ingevolge art. 157 lid 2 Rv levert een authentieke of onderhandse akte, behoudens de in die bepaling vermelde uitzondering, ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van deze verklaring. Op grond van art. 151 lid 2 Rv staat tegen dit dwingend bewijs tegenbewijs open, dat volgens art. 152 lid 1 Rv door alle middelen mag worden geleverd, tenzij de wet anders bepaalt. De mogelijkheid tegenbewijs tegen de akte te leveren is niet beperkt tot de stelling dat anders is verklaard dan in de akte is opgenomen. Het tegenbewijs kan ook betrekking hebben op de stelling dat de in de akte opgenomen verklaring niet overeenstemt met de werkelijkheid.
3.4.2
In nr. 29 van de memorie van grieven, een van de door het hof genoemde vindplaatsen van het bewijsaanbod van Benu, heeft Benu feiten en omstandigheden ter zake van de totstandkoming en de uitvoering van de overeenkomst gesteld en te bewijzen aangeboden die volgens haar erop duiden dat het de bedoeling van partijen was dat [verweerster] c.s. zowel het volledige bedrag aan haar zouden betalen dat zij zelf als koopprijs voor de aandelen [A] B.V. en [B] B.V. had betaald, als 30% van de aandelen in de Holding om niet aan haar zouden leveren. Voorts heeft Benu aangevoerd dat in dit verband van belang is dat zij aan de Holding een lening van € 1.261.255,-- heeft verstrekt. Volgens Benu is in de hiervoor in 3.1 onder (ix) vermelde notariële akte abusievelijk anders vermeld.
3.4.3
De hiervoor in 3.4.2 vermelde stellingen van Benu komen erop neer dat haar verklaring in de hiervoor in 3.1 onder (ix) vermelde passage in de notariële akte niet waar is. In het licht van de hiervoor in 3.4.1 vermelde regels had Benu moeten worden toegelaten tot het leveren van het door haar aangeboden tegenbewijs tegen het dwingend bewijs dat de notariële akte van 7 mei 2003 tussen partijen oplevert van hetgeen daarin als verklaring van Benu is opgenomen. Daartoe was niet vereist dat Benu stelde dat zij bij de notaris anders had verklaard dan in de notariële akte van 7 mei 2003 als haar verklaring was opgenomen. Onderdeel 1.1. klaagt terecht dat de verwerping van het bewijsaanbod in het bestreden oordeel berust op een onjuiste rechtsopvatting.
3.4.4
De overige klachten van onderdeel 1 behoeven geen behandeling, aangezien die eveneens zijn gericht tegen de verwerping van het bewijsaanbod.
3.5
Het voorgaande kan evenwel niet tot cassatie leiden. De bestreden uitspraak wordt zelfstandig gedragen door het oordeel van het hof dat het beroep van [verweerster] c.s. op verjaring slaagt (rov. 7). De tegen laatstgenoemd oordeel in onderdeel 2 aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.