3.1
In cassatie kan, voor zover van belang, van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 1 september 2011 heeft [eiser] aan [verweerder] een motorboot van het merk Passaat verkocht (hierna: de motorboot). De koopsom bedroeg € 9.950,--. [verweerder] heeft na inruil van de aan hem toebehorende speedboot van het merk Bayliner (hierna: de speedboot) nog € 1.750,-- bijbetaald.
(ii) De motorboot is op 3 september 2011 aan [verweerder] geleverd.
(iii) De advocaat van [verweerder] heeft de overeenkomst bij brief van 13 oktober 2011 buitengerechtelijk ontbonden in verband met aan het onderwaterschip geconstateerde osmose, en [eiser] gesommeerd om de speedboot aan [verweerder] te retourneren en € 1.750,-- aan [verweerder] terug te betalen en, subsidiair, indien de speedboot niet aan [verweerder] kan worden geretourneerd, aan [verweerder] € 9.950,-- terug te betalen. [eiser] heeft daaraan geen gehoor gegeven.
3.2.1
[verweerder] heeft in dit geding gevorderd (primair) te verklaren voor recht dat de overeenkomst buitengerechtelijk is ontbonden, althans (subsidiair) de overeenkomst te ontbinden op grond van wanprestatie, en zowel primair als subsidiair [eiser] te veroordelen tot teruggave van de speedboot tegen inlevering van de motorboot en met veroordeling van [eiser] tot betaling van € 1.750,--, althans, als teruggave van de speedboot niet meer mogelijk is, [eiser] te veroordelen om aan [verweerder] € 9.950,-- terug te betalen onder retourgave van de motorboot. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen.
3.2.2
In zijn eindarrest van 2 december 2014 heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd, de overeenkomst ontbonden en [eiser] veroordeeld om aan [verweerder] € 9.950,-- terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.3
De advocaat van [eiser] heeft het hof bij brief van 11 februari 2015 verzocht het eindarrest op de voet van art. 32 Rv aan te vullen, op de grond dat het hof heeft verzuimd te beslissen over een deel van het gevorderde, te weten teruggave van de motorboot aan [eiser]. De advocaat van [verweerder] heeft zich tegen het verzoek verzet, met mededeling dat [verweerder] de motorboot op 23 december 2014 heeft verkocht.
3.2.4
Blijkens het bij schriftelijke toelichting door [eiser] overgelegde arrest van 21 april 2015 heeft het hof het verzoek tot aanvulling van zijn beslissing afgewezen op de grond dat, hoewel inderdaad is verzuimd te beslissen op de modaliteit waaronder [verweerder] zijn vordering tot terugbetaling van de koopsom had ingesteld, te weten teruggave (door hem aan [eiser]) van de motorboot, daarop thans niet meer kan worden beslist, omdat [verweerder] de motorboot drie weken na het eindarrest blijkt te hebben verkocht en dus niet meer tot teruggave in staat is.
3.3.1
Het tegen de hiervoor in 3.2.2 aangehaalde overweging van het hof gerichte middel voert aan dat het hof over het hoofd heeft gezien dat de subsidiaire vordering van [verweerder] weliswaar strekte tot terugbetaling van € 9.950,--, maar onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de motorboot aan [eiser] werd geretourneerd. Dat [verweerder] door de ontbinding van de overeenkomst tot teruggave van de motorboot gehouden is volgt bovendien uit art. 6:271 BW, aldus het middel.
3.3.2
Het middel slaagt. Zoals is bevestigd in het hiervoor in 3.2.4 vermelde arrest, heeft het hof verzuimd aan de veroordeling tot terugbetaling van de door [verweerder] betaalde koopsom de voorwaarde te verbinden waaronder diens vordering was ingesteld. Deze voorwaarde strookt met de verbintenis tot ongedaanmaking die ingevolge art. 6:271 BW op hem zou komen te rusten bij toewijzing van de door hem gevorderde ontbinding. Het gevolg van het verzuim is dat aan [verweerder] meer is toegewezen dan gevorderd.
3.3.3
De Hoge Raad zal de ongeclausuleerde veroordeling tot terugbetaling van de koopsom dan ook vernietigen en het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het hof terugwijzen, teneinde opnieuw op de tot terugbetaling van de koopsom strekkende vordering te beslissen. Indien [eiser] zich beroept op de omstandigheid dat [verweerder] de motorboot op 23 december 2014 heeft verkocht, heeft het hof de mogelijkheid om de voorwaarde die [verweerder] aan de veroordeling van [eiser] tot terugbetaling had verbonden, daarop af te stemmen (vgl. HR 22 oktober 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2998, NJ 1999/799). In dat verband verdient opmerking dat [verweerder], die zelf de overeenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden en vervolgens in rechte ontbinding van de overeenkomst heeft gevorderd, ook na het eindarrest van het hof rekening diende te houden met de daaruit voortvloeiende verbintenis tot teruggave van de motorboot (art. 6:273 en 7:10 lid 4 BW).