3.1.1. Tegen het hiervoor onder 2.1.6 weergegeven oordeel van het Hof richt zich het eerste middel. Het middel betoogt dat het Hof heeft miskend dat geen vertrouwen kan worden ontleend aan niet-gepubliceerd beleid.
3.1.2. Dit betoog slaagt. Bij beleid dat niet met medewerking of goedvinden van het bestuursorgaan is gepubliceerd, heeft te gelden dat aan het vertrouwensbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur als regel geen rol toekomt (vgl. HR 12 april 1978, nr. 18452, BNB 1978/135). Dit lijdt uitzondering indien het beleid is bestemd om ook buiten het bestuursorgaan bekendheid te verkrijgen (zie HR 4 mei 1983, nr. 21488, BNB 1983/216). Omtrent dit laatste heeft het Hof echter niets vastgesteld. De honorering door het Hof van belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel is daarom gebaseerd op een onjuiste rechtsopvatting dan wel onvoldoende gemotiveerd.
3.1.3. In zoverre slaagt het middel. Het behoeft voor het overige geen bespreking.
3.1.4. De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.1.5. Gelet op het onder 3.1.2 overwogene kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. Voor het geval het verwijzingshof tot de slotsom komt dat in dit geval geen sprake is van beleid dat is bestemd om ook buiten het bestuursorgaan bekendheid te verkrijgen, zal dat Hof ook moeten beoordelen of de heffingsambtenaar door dat beleid niet toe te passen jegens belanghebbende heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Belanghebbendes hiervoor onder 2.1.5 weergegeven betoog kan namelijk niet anders worden begrepen dan dat hij daarmee niet alleen een beroep doet op het vertrouwensbeginsel maar ook op het gelijkheidsbeginsel.