De Rechtbank heeft in de bestreden beschikking het beklag ongegrond verklaard. Daaromtrent heeft de Rechtbank het volgende overwogen:
"Volgens klaagster was de auto eigendom van haar echtgenoot, die op 24 november 2012 is overleden. Blijkens een bij de stukken gevoegde verklaring van erfrecht heeft de overledene zijn echtgenote - klaagster - en zijn beide zoons [betrokkene 2] en [betrokkene 1] als enige en algehele erfgenamen achtergelaten.
Bij akte van 26 april 2013 is de nalatenschap van de overledene namens zijn beide zoons verworpen. Klaagster stelt daarom de enige en algehele erfgename van de overledene en rechthebbende op de auto te zijn.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het klaagschrift.
De rechtbank overweegt als volgt.
De auto is aanvankelijk in beslag genomen onder een autoschadebedrijf, waar [betrokkene 1] deze met opdracht tot herstel heeft achtergelaten. Nadat [betrokkene 1] bij vonnis van 12 februari 2013 door deze rechtbank is veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het bepaalde in artikel 2 onder B van de Opiumwet en aan hem tevens de verplichting tot betaling van een bedrag van € 140.934,64 is opgelegd ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, heeft de officier van justitie middels een machtiging ex artikel 103 van het Wetboek van Strafvordering (Sv.) op 4 april 2013 onder zichzelf conservatoir beslag gelegd op de auto.
Het strafvorderlijk belang brengt mee dat dit beslag moet worden gecontinueerd. Door [betrokkene 1] is weliswaar hoger beroep ingesteld tegen de beslissing waarbij de vordering tot ontneming is toegewezen, maar het vonnis waarbij [betrokkene 1] is veroordeeld is onherroepelijk en betreft een feit waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, terwijl voorts niet onwaarschijnlijk is dat de hiermee verband houdende vordering tot ontneming ook in hoger beroep zal worden toegewezen.
Dit geldt ook indien de auto geen volledig eigendom van [betrokkene 1] is, maar deel uitmaakt van de nalatenschap waarin hij als erfgenaam gerechtigd is en hij die erfenis heeft verworpen.
Gelet op het bepaalde in de artikelen 94d Sv. jo. 4:205 van het Burgerlijk Wetboek kan de nalatenschap immers desondanks op verzoek in het belang van de schuldeisers worden vereffend. Dat klaagster bevoegd is de boedel te beheren en daarover te beschikken doet daaraan niet af, omdat het gaat om een onverdeeld boedelbestanddeel en de voornoemde vereffenings- en verhaals- mogelijkheden met opheffing van het beslag illusoir zou worden.
Beslissing
De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond."