Het middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat de verdachte, door zich voor te doen als advocaat, een daad heeft verricht behorend tot een "ambt" als bedoeld in art. 196 Sr, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"Verbalisant [verbalisant 1] heeft het volgende verklaard:
Op 22 oktober 2013 verscheen voor mij, verbalisant, de verdachte [betrokkene 1] aan het hoofdbureau van politie te Zwolle. Ik had de verdachte uitgenodigd om een verklaring te komen afleggen ter zake een door hem gepleegde bedreiging alsmede overtreding van de
Wet wapens en munitie. Ik zag dat de verdachte ( [betrokkene 1] ) in aanwezigheid was van een man die zich voorstelde als [verdachte] . Ik besloot [verdachte] toe te laten tot het verhoor. Vervolgens ben ik met de verdachte [betrokkene 1] in verhoor gegaan in een aangiftekamer van het bureau. Vrijwel direct na het stellen van de eerste vragen zag en hoorde ik dat [verdachte] uit eigen beweging overleg voerde met verdachte [betrokkene 1] . In reactie op zijn gedrag vroeg ik [verdachte] of hij strafrechtadvocaat was waarop hij antwoordde: "Dat doen we er ook bij". Hierop zette ik het verhoor voort. Naar aanleiding van het gedrag van [verdachte] heb ik een onderzoek ingesteld. Op de internetsite van de orde van advocaten zag ik dat [verdachte] niet staat ingeschreven als advocaat.
Ter zitting in eerste aanleg heeft [verbalisant 1] als getuige de volgende verklaring afgelegd:
[betrokkene 1] zei dat hij een advocaat had meegenomen.
Daarna heb ik [verdachte] om een legitimatie of advocatenpas gevraagd. [verdachte] heeft ook gezegd om op zijn website te kijken.
De verdachte heeft ter zitting van het hof het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 22 oktober 2013 samen met [betrokkene 1] een bezoek heb gebracht aan het politiebureau te Zwolle. [betrokkene 1] werd aldaar als verdachte gehoord. Ik was op verzoek van [betrokkene 1] meegekomen teneinde hem bij te staan tijdens het politieverhoor. Ik ben door [verbalisant 1] gevraagd naar mijn legitimatie, maar ik kon mij niet legitimeren. Het klopt dat ik daarna aanwezig ben geweest bij het verhoor van [betrokkene 1] als verdachte.
Ik weet dat alleen een advocaat een verdachte kan bijstaan tijdens een politieverhoor. Ik ben jurist, geen advocaat. Ik heb geen meesterstitel. Ik was mij ervan bewust dat bij de verhorende verbalisant de indruk is ontstaan dat ik advocaat zou zijn. Alhoewel ik op meerdere momenten aan de verbalisant had kunnen melden dat ik geen advocaat ben, heb ik dat nagelaten, omdat ik wist dat ik [betrokkene 1] dan niet tijdens het verhoor meer zou mogen bijstaan.
Het verhoor van verdachte [betrokkene 1] is opgenomen. Uit een zich in het dossier bevindende transcriptie van het verhoor blijkt dat het volgende is gezegd:
Vraag verbalisant [verbalisant 1] : U heeft uw advocaat meegenomen?
Antwoord [betrokkene 1] : Ja.
Vraag verbalisant [verbalisant 1] : Als ik nog even uw naam mag?
Antwoord [verdachte] : [verdachte] met [...] , dubbel [...] .
Vraag verbalisant [verbalisant 1] : U bent van welk kantoor?
Antwoord [verdachte] : [A] in Leiden. [A] .
(...)
Vraag verbalisant [verbalisant 1] : Bent u strafrechtadvocaat?
Antwoord [verdachte] : Wij doen wel eens strafrechtzaken maar niet heel vaak. Ik zal mij er verder niet mee bemoeien.
Opmerking verbalisant [verbalisant 1] : Nee precies, want het valt mij op dat u heel veel zegt en als u weet wat de regels zijn....
Antwoord [verdachte] : Ik weet wat de regels zijn. Ik zal mijn mond houden.
Gelet op de hierboven weergegeven bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde door zich de toegang te verschaffen tot een politieverhoor van een persoon die als verdachte wordt gehoord en aan die persoon tijdens dat verhoor bijstand te verlenen, terwijl hij niet beëdigd was als advocaat."
2.3.2.
De tenlastelegging is toegesneden op deze bepaling, die is opgenomen in Titel VIII (Misdrijven tegen het openbaar gezag) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht. Daarom moet de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende term "ambt" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 196 Sr.