2 Beoordeling van de klachten
2.1.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.2.
Namens belanghebbende is door [B] (hierna: [B]), verbonden aan [C] (hierna: [C]), met dagtekening 2 april 2015 een beroepschrift betreffende de WOZ‑beschikking ingediend. Als bijlage is daarbij gevoegd een formulier “Machtiging lokale heffingen zakelijk” van [C] dat op 9 oktober 2014 is ondertekend door [D] (hierna: [D]) namens [A] B.V. (hierna: [A]).
2.1.3.
De onroerende zaak was ten tijde van het verlenen van voormelde volmacht het bedrijfsgebouw van [A].
2.1.4.
Blijkens het handelsregister van de Kamer van Koophandel is [A] per 30 december 2014 uitgeschreven uit dat register in verband met de juridische fusie met ingang van 23 december 2014 met belanghebbende als overnemende vennootschap.
2.1.5.
Bij brief van 9 april 2015 heeft de Rechtbank [B] verzocht een schriftelijke volmacht toe te sturen waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om namens belanghebbende beroep in te stellen.
2.1.6.
Met dagtekening 16 april 2015 heeft [B] de op 9 oktober 2014 ondertekende volmacht overgelegd. Voorts heeft [B] een op 30 december 2014 vervaardigd uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel overgelegd waaruit blijkt dat [D] namens [A] onder meer bevoegd is tot het aangaan van “allerhande beheerhandelingen”. Ook heeft [B] een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel overgelegd waaruit blijkt dat [M] (hierna: [M]) namens belanghebbende is gemachtigd tot het “tekenen van inkooporders en/of contracten en/of leasecontracten tot EUR 100.000”.
2.1.7.
Bij brief van 3 november 2015 heeft de Rechtbank [B] meegedeeld dat uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel niet blijkt dat [D] bevoegd is om namens belanghebbende [B] te machtigen voor het voeren van de onderhavige procedure. De Rechtbank heeft [B] verzocht een nieuwe volmacht over te leggen.
2.1.8.
Met dagtekening 6 november 2015 heeft [B] een volmacht overgelegd die op 5 november 2015 is ondertekend door [M].
2.2.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat een geldige machtiging ontbreekt en heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
2.3.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. Daartoe heeft het Hof onder aanhaling van het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2013, nr. 13/00924, ECLI:NL:HR:2013:840, BNB 2013/244, overwogen dat het “niet vol zal treden in de beoordelingsruimte van de rechtbank” maar (marginaal) zal toetsen of de Rechtbank in redelijkheid tot haar beslissing heeft kunnen komen.
2.4.
De tegen dit oordeel gerichte klacht slaagt. ’s Hofs uitspraak geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting voor zover het Hof ervan is uitgegaan dat in hoger beroep niet in volle omvang kan worden getoetst of in eerste aanleg terecht en op goede gronden is beslist dat het beroep niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van een toereikende machtiging. Een dergelijke beperking van de toetsing in hoger beroep kan niet worden afgeleid uit de door het Hof genoemde arresten van de Hoge Raad van 11 oktober 2013, nr. 13/00924, ECLI:NL:HR:2013:840, BNB 2013/244, en van 10 januari 2014, nr. 13/02112, ECLI:NL:HR:2014:2, BNB 2014/44. Ook overigens is voor een zodanige beperking van de taak van de hogerberoepsrechter geen steun in het recht te vinden.
2.5.
De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven.
Blijkens het in 2.1.6 vermelde uittreksel uit het handelsregister was [D] op het moment waarop hij de in 2.1.2 genoemde volmacht ondertekende bevoegd namens [A] “allerhande beheerhandelingen” te verrichten. Er is geen reden waarom het verstrekken van een volmacht voor het voeren van een WOZ-procedure betreffende het bij de vennootschap in gebruik zijnde bedrijfspand niet als ‘beheer’ zou kunnen worden beschouwd. Dit laat geen andere conclusie toe dan dat de volmacht bevoegd namens [A] is gegeven.
De stukken van het geding bieden geen aanknopingspunt voor het oordeel dat belanghebbende heeft willen terugkomen op die door haar rechtsvoorgangster gegeven volmacht, en evenmin voor een niet-ontvankelijkheid van het beroep om een andere reden.
2.6.
De Hoge Raad zal, doende wat het Hof had behoren te doen, de uitspraak van de Rechtbank vernietigen en de zaak op de voet van artikel 8:115 Awb terugwijzen naar de Rechtbank. De klachten behoeven voor het overige geen beoordeling.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof en de uitspraak van de Rechtbank,
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Noord-Holland,
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerhugowaard (hierna: het College) aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 501 en gelast dat de heffingsambtenaar van de gemeente Heerhugowaard (hierna: de heffingsambtenaar) aan belanghebbende vergoedt het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 497 en het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank ten bedrage van € 331,
veroordeelt het College in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 990 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1238 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en in de kosten van het geding voor de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 990 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman en de raadsheren M.A. Fierstra, Th. Groeneveld, J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2017.