5.1
Het middel bestrijdt de afwijzing van de vordering van Planet c.s., voor zover gericht tegen [eiseres 2] . De onderdelen Ib-If richten rechts- en motiveringsklachten tegen het oordeel van het hof dat [eiseres 2] jegens Planet c.s. niet op grond van art. 6:181 lid 1 BW aansprakelijk is, omdat die bepaling toepassing mist als de schade niet met de uitoefening van het bedrijf in verband staat, en die uitzondering in dit geval aan de orde is. Deze klachten behelzen dat het hof de stellingen van Planet c.s. heeft miskend. Die stellingen komen, kort samengevat, op het volgende neer:
- de unit van [eiseres 2] diende als constructiewerkplaats voor werkzaamheden waarbij lasapparatuur en slijptollen werden gebruikt;
- de unit werd ook gebruikt om vrachtauto’s tijdelijk te stallen;
- het gebruik van de unit als constructiewerkplaats en als plaats om vrachtauto’s te stallen, maakte deel uit van de bedrijfsuitoefening van [eiseres 2] ;
- de unit moest als een gebrekkige opstal worden aangemerkt omdat zij niet voldeed aan de hieraan in de gegeven omstandigheden te stellen eisen van onder meer brandveiligheid, mede gelet op de aldaar uitgevoerde activiteiten;
- er bestaat een verband tussen het gebrek in de opstal en de door [eiseres 2] in het kader van de uitoefening van haar bedrijf daarin uitgeoefende brandgevaarlijke activiteiten en aldaar opgeslagen brandgevaarlijke stoffen (waaronder gasflessen en zuurstofcilinders).
Voorts wordt in dit verband geklaagd dat het hof is uitgegaan van een te beperkte opvatting over het begrip ‘uitoefening van het bedrijf’ als bedoeld in art. 6:181 lid 1 BW.
5.2
Met betrekking tot de afwijzing van de aansprakelijkheid van [eiseres 2] op grond van art. 6:181 BW heeft het hof in rov. 3.12 van het tussenarrest als volgt overwogen.
“3.12. Planet c.s. hebben de aansprakelijkheid van [eiseres 2] gebaseerd op artikel 6:181 BW: zij zou kwalitatief aansprakelijk zijn voor de schade die een gevolg is van de volgens Planet c.s. - wegens het ontbreken van voldoende brandwerende voorzieningen - gebrekkige unit. [eiseres] c.s. hebben daartegen onder meer aangevoerd dat de hoofdregel van art. 6:181 BW toepassing mist als de schade niet met de uitoefening van het bedrijf in verband staat, en dat die uitzondering in casu aan de orde is. Planet c.s. hebben in hun reactie op dit verweer niet (voldoende) gemotiveerd uiteengezet wat het verband is tussen het ontstaan van de brand (kortsluiting in de vrachtauto dan wel een andere, onbekend gebleven oorzaak) en de bedrijfsuitoefening (een transportonderneming). Ook het verband tussen het verdere brandverloop (met vermoedelijk een ‘flashover’ of ‘backdraft’ tussen de units via sleuven in de scheidingswanden) en de bedrijfsuitoefening van [eiseres 2] ontbreekt. Artikel 6:181 BW kan dan ook niet leiden tot aansprakelijkheid van [eiseres 2] .”
In rov 2.6 van het eindarrest heeft het hof dit oordeel als volgt samengevat.
“2.6. Tot slot heeft het hof overwogen dat de feiten onvoldoende basis bieden om aansprakelijkheid van [eiseres 2] op grond van artikel 6:181 BW (…) te kunnen aannemen (…).”
5.3.1
De aansprakelijkheid voor een gebrekkige opstal op grond van art. 6:174 BW rust krachtens art. 6:181 lid 1 BW op degene die de opstal gebruikt in de uitoefening van een bedrijf, tenzij het ontstaan van de schade niet met de uitoefening van het bedrijf in verband staat.
5.3.2
De grondslag voor aansprakelijkheid krachtens art. 6:174 BW is dat de opstal uit het oogpunt van veiligheid niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert; tot die omstandigheden behoort het gebruik dat van de opstal wordt gemaakt (HR 20 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7686, NJ 2000/700 (Foekens/Naim), rov. 3.5). De hiervoor in 5.3.1 genoemde samenhang tussen art. 6:174 BW en art. 6:181 BW brengt mee dat voor de aansprakelijkheid op grond van art. 6:181 BW hetzelfde heeft te gelden. Mede blijkens het in de wetsgeschiedenis genoemde voorbeeld van een fabrieksgebouw dat niet bestand blijkt tegen het trillen en schokken als gevolg van de in het gebouw verrichte werkzaamheden (Parl. Gesch. Boek 6, p. 746), kan het ook bij de aansprakelijkheid op grond van art. 6:181 BW gaan om een eigenschap van de opstal die deze gezien het gebruik dat ervan wordt gemaakt onveilig doet zijn.
5.3.3
Ingevolge de tenzij-clausule van art. 6:181 lid 1 BW bestaat geen aansprakelijkheid van degene die de opstal gebruikt in de uitoefening van een bedrijf, als het ontstaan van de schade niet met de uitoefening van het bedrijf in verband staat. De zinsnede ‘het ontstaan van de schade’ is hier te verstaan als ‘de verwezenlijking van het gevaar dat is verbonden aan de gebrekkigheid van de opstal’. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor in 5.3.2 is overwogen, is hieronder mede begrepen het geval waarin het gaat om de verwezenlijking van een gevaar als gevolg van bestaande eigenschappen van de opstal die deze gezien het gebruik dat ervan wordt gemaakt onveilig doen zijn.
5.3.4
In het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9757, NJ 2010/636 ( [B] Beheer/Edco) is overwogen dat voor het ontbreken van aansprakelijkheid van degene die in de opstal een bedrijf uitoefent, nodig en toereikend is dat tussen het ontstaan van het gebrek en de bedrijfsuitoefening geen verband bestaat. Dit arrest behoeft blijkens hetgeen hiervoor in 5.3.2 en 5.3.3 is overwogen, in zoverre precisering, dat voor het ontbreken van aansprakelijkheid van degene die in de opstal een bedrijf uitoefent, nodig en toereikend is dat tussen het bestaan of ontstaan van het gebrek en de bedrijfsuitoefening geen verband bestaat.
5.4.1
Het hof heeft in rov. 3.12 van het tussenarrest vastgesteld dat Planet c.s. de aansprakelijkheid van [eiseres 2] op grond van art. 6:181 BW stoelen op hun stelling dat de unit wegens het ontbreken van voldoende brandwerende voorzieningen gebrekkig is. Het heeft, kort samengevat, geoordeeld dat [eiseres 2] niet aansprakelijk is, omdat verband ontbreekt tussen enerzijds de bedrijfsuitoefening van [eiseres 2] en anderzijds het ontstaan van de brand (kortsluiting in de vrachtauto dan wel een andere, onbekend gebleven oorzaak) en het verdere brandverloop (met vermoedelijk een ‘flashover’ of ‘backdraft’ tussen de units via sleuven in de scheidingswanden).
5.4.2
Gelet op hetgeen hiervoor in 5.3.2-5.3.4 is overwogen, diende het hof te onderzoeken of de door Planet c.s. geleden schade het gevolg is van de verwezenlijking van het gevaar dat is verbonden aan het (gestelde) ontbreken van voldoende brandwerende voorzieningen in de door [eiseres 2] gehuurde unit, en of er voldoende verband bestaat tussen de verwezenlijking van dat gevaar en haar bedrijfsuitoefening. Voor zover het hof uitsluitend heeft onderzocht of het ontstaan van de brand in verband staat met de bedrijfsuitoefening van [eiseres 2] , heeft het, gelet op het voorgaande, een onjuiste, want te beperkte, maatstaf aangelegd. Voor zover het hof heeft geoordeeld dat er geen verband bestaat tussen de verwezenlijking van het gevaar verbonden aan het ontbreken van voldoende brandwerende voorzieningen (te weten: het overslaan van de brand naar de door Planet c.s. gehuurde unit als gevolg van ‘flashover’ of ‘backdraft’ tussen de units via sleuven in de scheidingswanden) en de bedrijfsuitoefening van [eiseres 2] , is dat oordeel, gelet op de hiervoor in 5.1 weergegeven stellingen van Planet c.s. onvoldoende gemotiveerd.
5.4.3
De slotsom is dat het hof in rov. 3.12 van het tussenarrest en rov. 2.6 van het eindarrest is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting dan wel zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd. De daarop gerichte klachten van de onderdelen Ib-If slagen.
5.5
De in onderdeel Ia en de in onderdeel II aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.