3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
( i) In maart 2005 zijn partijen een schriftelijke overeenkomst, de ‘Letter Agreement’ (hierna: LA), aangegaan die was gericht op de totstandkoming van een overeenkomst waarbij Ҫukurova haar aandelen in Turkcell Holding A.S. aan Sonera zou verkopen. De LA bevat een arbitraal beding, inhoudend, kort gezegd, dat geschillen naar aanleiding van de LA worden onderworpen aan arbitrage.
(ii) In april 2005 heeft Sonera aan Ҫukurova een concept-koopovereenkomst, de ‘Draft Share Purchase Agreement’ (hierna: DSPA), gestuurd. Ook de DSPA bevat een arbitraal beding, inhoudend dat geschillen naar aanleiding van de DSPA worden onderworpen aan arbitrage.
(iii) Een definitieve koopovereenkomst is niet tot stand gekomen.
(iv) Sonera heeft op de grondslag van het arbitraal beding in de LA een arbitraal geding aangespannen in Zwitserland. Het scheidsgerecht (hierna: het LA-tribunaal) heeft in het arbitrale eindvonnis Ҫukurova veroordeeld om aan Sonera een schadevergoeding van USD 932 miljoen te betalen.
( v) Ҫukurova heeft vervolgens ook een arbitraal geding aanhangig gemaakt, en wel op de grondslag van het arbitraal beding in de DSPA. Het scheidsgerecht in deze zaak (hierna: het SPA-tribunaal) heeft – voor zover in cassatie van belang – geoordeeld dat het LA-tribunaal zijn bevoegdheid heeft overschreden door Ҫukurova te veroordelen tot betaling van schadevergoeding aan Sonera.
(vi) Sonera heeft in diverse landen verzoeken gedaan strekkend tot erkenning en verlening van verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitrale eindvonnis van het
LA-tribunaal.
(vii) De voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam heeft aan Sonera verlof verleend tot tenuitvoerlegging van het arbitrale eindvonnis van het LA-tribunaal.
Het gerechtshof Amsterdam heeft Ҫukurova niet-ontvankelijk verklaard in het door haar tegen dit verlof ingestelde hoger beroep. De Hoge Raad heeft het tegen de beschikking van het hof ingestelde cassatieberoep verworpen (HR 1 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1194, NJ 2015/454).
3.2.1
Sonera heeft, op de voet van het Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken (Trb. 1958, 145, en
1959, 58; hierna: Verdrag van New York), verzocht verlof te verlenen om het arbitrale eindvonnis van het LA-tribunaal ten uitvoer te leggen in Curaçao. Het gerecht heeft – voor zover in cassatie van belang – Sonera toestemming verleend om tot tenuitvoerlegging van het arbitrale eindvonnis over te gaan.
3.2.2
Het hof heeft de beschikking van het gerecht vernietigd en het verzoek van Sonera afgewezen. Het heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen.
Ҫukurova heeft tijdig hoger beroep ingesteld (rov. 1.2).
De vraag of Sonera op grond van art. 40 Statuut voor het Koninkrijk (hierna: Statuut) het hiervoor in 3.1 onder (vii) genoemde verlof tot tenuitvoerlegging van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam ook in Curaçao kan gebruiken, dient ontkennend te worden beantwoord (rov. 3.1-3.7).
Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van het SPA-tribunaal waarin dit tribunaal zijn oordeel dat het LA-tribunaal zijn bevoegdheid heeft overschreden, heeft gemotiveerd. Naar het oordeel van het hof had de SPA een dusdanig zelfstandig karakter ten opzichte van de LA, dat SPA-kwesties niet onder het arbitragebeding in de LA mochten worden gebracht. (rov. 4.5-4.8)
3.3.1
Onderdeel 1 is gericht tegen het oordeel van het hof (in rov. 1.2) dat Ҫukurova tijdig hoger beroep heeft ingesteld. Volgens het onderdeel bedraagt de beroepstermijn niet zes weken, maar, ingevolge art. 989 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Curaçao (hierna: RvC), één maand. Nu het hoger beroep was gericht tegen de beschikking van het gerecht van 19 mei 2016 en het hoger beroep op 29 juni 2016 bij het hof is ingekomen, had het hof Ҫukurova niet-ontvankelijk moeten verklaren in haar beroep wegens overschrijding van de termijn, aldus het onderdeel.
3.3.2
Ingevolge art. 429n lid 2 RvC geldt voor een (eind)beschikking een appeltermijn van zes weken. Anders dan het onderdeel betoogt, is art. 989 lid 2 RvC niet van toepassing verklaard op de in titel 14 van Boek 3 RvC voorziene procedure met betrekking tot de tenuitvoerlegging van arbitrale vonnissen. Art. 989 lid 2 RvC geldt louter voor de in titel 9 van Boek 3 RvC voorziene procedure met betrekking tot de tenuitvoerlegging van andere in het buitenland tot stand gekomen executoriale titels, zoals beslissingen van buitenlandse rechters. Het onderdeel faalt derhalve.
3.4.1
Onderdeel 3 is gericht tegen het oordeel van het hof (in rov. 3.5-3.7) dat Sonera het hiervoor in 3.1 onder (vii) genoemde verlof tot tenuitvoerlegging van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam niet ook in Curaçao kan gebruiken. Het onderdeel strekt ten betoge dat ingevolge art. 40 Statuut een buiten het Koninkrijk gewezen arbitraal vonnis op grond van een door een rechter in een van de landen van het Koninkrijk verleend verlof in het gehele Koninkrijk ten uitvoer kan worden gelegd.
3.4.2
Art. 40 Statuut bepaalt, voor zover in cassatie van belang, dat vonnissen, door de rechter in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten gewezen, en bevelen door hem uitgevaardigd, in het gehele Koninkrijk ten uitvoer kunnen worden gelegd. Dit artikel berust op de gedachte dat het Koninkrijk wat betreft de vatbaarheid voor tenuitvoerlegging van binnen het Koninkrijk gegeven rechterlijke uitspraken, als één rechtsgebied moet worden beschouwd, en brengt naar zijn strekking mee dat de rechtskracht van deze uitspraken in alle delen van het Koninkrijk gelijk is, niet alleen wat betreft de vatbaarheid voor tenuitvoerlegging, maar ook wat betreft de bindende kracht en de bewijskracht (vgl. HR 14 januari 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1233, NJ 1994/403).
3.4.3
De vraag of een beslissing van een buitenlandse rechter dan wel van een buitenlands scheidsgerecht in de landen van het Koninkrijk al dan niet in aanmerking komt voor erkenning en tenuitvoerlegging, wordt in het Statuut niet aangemerkt als een aangelegenheid van het Koninkrijk.
In overeenstemming hiermee kunnen de (Caribische) landen in beginsel zelf beslissen of een door het Koninkrijk gesloten erkennings- en tenuitvoerleggingsverdrag ook voor hen zal gelden (vgl. art. 24-28 Statuut). Wanneer een erkennings- en tenuitvoerleggingsverdrag de grondslag
vormt voor een verlof tot tenuitvoerlegging van een buitenlandse (rechterlijke of arbitrale) beslissing in een van de landen van het Koninkrijk, gaat het dan ook niet noodzakelijkerwijs om een verdrag dat voor alle landen van het Koninkrijk in werking is getreden.
Met dit stelsel is niet verenigbaar dat het land waarvoor een erkennings- en tenuitvoerleggingsverdrag niet in werking is getreden, krachtens art. 40 Statuut ertoe gehouden zou zijn de tenuitvoerlegging van de buitenlandse beslissing toe te staan op de grond dat daarvoor verlof is verleend in een ander land van het Koninkrijk waarvoor dat verdrag wel in werking is getreden.
Tegen deze achtergrond moet worden aangenomen dat art. 40 Statuut niet ziet op het verlof tot tenuitvoerlegging van een buitenlandse rechterlijke of arbitrale beslissing, welk verlof door een rechter in een land van het Koninkrijk is verleend op de voet van een erkennings- en tenuitvoerleggingsverdrag. Dit geldt ongeacht of een zodanig verdrag tevens voor andere landen van het Koninkrijk in werking is getreden. Een zodanig verlof strekt zich slechts uit tot het desbetreffende land binnen het Koninkrijk, tenzij de wet van een ander land van het Koninkrijk anders bepaalt.
3.4.4
Onderdeel 3 treft derhalve geen doel.