Onteigeningsrecht. Zekerheidstelling als bedoeld in art. 54i lid 4 Ow; mag rechtbank afzien van bepalen zekerheid? HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY2638 en HR 23 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU4934, NJ 2012/22.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en de Gemeente.
1 Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de vonnissen in de zaak C/09/506752/HA ZA 16-269 van de rechtbank Den Haag van4 mei 2016, 14 september 2016, 23 november 2016 en 21 december 2016 (herstelvonnis).
De vonnissen van de rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank van23 november 2016 heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld.
De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot vernietiging van het vonnis van 23 november 2016 en tot afdoening als in die conclusie onder 2.25 vermeld.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 10 november 2017 op die conclusie gereageerd.
3 Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1-1.5. Samengevat gaat het om het volgende.
(i) Op vordering van de Gemeente is bij vonnis van 23 november 2016 vervroegd de onteigening uitgesproken van een aan [eiseres] in eigendom toebehorend perceel.
(ii) De rechtbank heeft op de voet van art. 54i Onteigeningswet (hierna: Ow) het voorschot op de schadeloosstelling bepaald op 90% van het door de Gemeente aangeboden bedrag van € 2.700.000,--, zijnde € 2.430.000,--, en heeft overwogen (rov. 2.11) dat zekerheidstelling als bedoeld in art. 54i lid 4 Ow achterwege kan blijven.
3.2
De klachten van onderdeel 1 kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.3.1
Onderdeel 2 klaagt dat het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de zekerheidstelling getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
3.3.2
De rechtbank heeft miskend dat art. 54i lid 4 Ow ongeclausuleerd imperatief is geformuleerd. Het artikel houdt in, voor zover thans van belang, dat de rechtbank voor de onteigende partij een som als zekerheid bepaalt voor de voldoening van de verschuldigde schadeloosstelling. Mede gelet op de wetsgeschiedenis van dit artikel, waarin wordt vermeld dat zekerheidstelling om redenen van constitutionele aard niet kan worden beperkt tot de gevallen waarin de onteigende partij daarom verzoekt (Kamerstukken II 1970/1971, 10 590, nr. 5, p. 18), heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat zekerheidstelling achterwege kan blijven (vgl. HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY2638). Zekerheidstelling kan pas achterwege blijven als de onteigende partij door middel van een ondubbelzinnige wilsverklaring afstand heeft gedaan van haar recht daarop (vgl. HR 23 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU4934, NJ 2012/22). Van een zodanige afstand is in het onderhavige geding niet gebleken. De klacht is dus gegrond.
3.3.3
Het bestreden vonnis dient derhalve te worden vernietigd voor zover de rechtbank heeft nagelaten de hiervoor in 3.3.2 bedoelde zekerheid te bepalen. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door alsnog een som als zekerheid te bepalen. Ingevolge art. 54i lid 4 Ow wordt die som ingeval daaromtrent tussen partijen geen overeenstemming is bereikt, bepaald op ten minste het bedrag dat is aangeboden, verminderd met het voorschot. De Hoge Raad zal de som bepalen op € 270.000,-- (€ 2.700.000,-- minus € 2.430.000,--).
4 Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 23 november 2016, doch uitsluitend voor zover daarin niet de hiervoor in 3.3.3 bedoelde zekerheid is bepaald;
bepaalt dat de Gemeente voor een bedrag van € 270.000,-- zekerheid zal stellen voor de aan [eiseres] toekomende schadeloosstelling door dit bedrag te storten op de derdengeldrekening van een door [eiseres] aan te wijzen notaris;
veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 945,99 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. du Perron en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op 22 december 2017.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: