De rechtbank heeft de vorderingen van de curator afgewezen. Het hof heeft de vorderingen toegewezen voor zover deze strekken ten behoeve van de gezamenlijke crediteuren in de faillissementen van [A] , [E] , [K] en [G] , en afgewezen voor zover de vorderingen strekken ten behoeve van de gezamenlijke crediteuren in het faillissement van [C] . Het hof heeft daaraan, voor zover in cassatie van belang, het volgende ten grondslag gelegd.
Het verweer dat de curator optreedt namens slechts één crediteur en dat hij daarom in zijn Peeters/Gatzen-vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, wordt verworpen (rov. 3.5).
Vast is komen te staan dat de vennootschappen belastingschulden hebben van de door de curator gestelde omvang, waarvoor de vennootschappen grotendeels hoofdelijk aansprakelijk zijn. [eiser] had bij zijn aantreden de totale schuldenpositie van de vennootschappen in kaart moeten brengen; hij had alsdan van de (potentiële) belastingschuld kunnen weten. (rov. 3.7-3.15)
De gezamenlijke schuldeisers zijn door de transacties benadeeld, omdat (a) de transacties zijn verricht terwijl voor de vennootschappen en [eiser] duidelijk moet zijn geweest dat het faillissement van de vennootschappen onafwendbaar was en (b) de transacties ten goede zijn gekomen aan een beperkt aantal schuldeisers waardoor het voor de gezamenlijke schuldeisers in de faillissementen beschikbare boedelactief is verminderd. [eiser] heeft de transacties door zijn advisering minst genomen bewerkstelligd, geïnstigeerd dan wel bevorderd, terwijl hij bovendien daarvan heeft geprofiteerd. Het voorgaande rechtvaardigt de conclusie dat hij onrechtmatig heeft gehandeld jegens de gezamenlijke faillissementscrediteuren. (rov. 3.16-3.18)
Met betrekking tot (de opbrengst van de verkoop van) de activa van [G] was geen zekerheidsrecht bedongen en de uit die opbrengst verrichte betalingen zijn niet aan preferente schuldeisers gedaan. De dientengevolge door de gezamenlijke faillissementscrediteuren geleden schade bedraagt € 1.008.401,14. De hierop betrekking hebbende vordering van de curator is dus toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 30 maart 2005. (rov. 3.19)
Ten aanzien van de betalingen die zijn gedaan uit de opbrengst van de verkoop van de activa van [E] , en de betalingen die door [A] en [K] zijn gedaan, kan niet worden aangenomen dat deze zijn gedaan aan schuldeisers die gerechtigd waren zich bij voorrang op die bedragen te verhalen. Deze betalingen zijn onrechtmatig jegens de gezamenlijke schuldeisers. In zoverre zijn de vorderingen van de curator toewijsbaar. (rov. 3.20-3.21 en rov. 3.23)
Ten aanzien van [C] heeft de curator niets gesteld waaruit kan worden afgeleid dat haar gezamenlijke schuldeisers in hun verhaalsrechten zijn benadeeld; daarom is zijn vordering in zoverre niet toewijsbaar (rov. 3.22).