Inkomstenbelasting. Art. 27e AWR. Omkering en verzwaring van de bewijslast. Vereiste aangifte. BNB 2015/176.
Rechtspraak.nl V-N Vandaag 2018/1735 NLF 2018/1854 met annotatie van Wendy Nent BNB 2018/199 met annotatie van A.E.H. van der Voort Maarschalk NTFR 2018/1881 met annotatie van Mr. K.M.G. Demandt
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 juli 2017, nr. 16/00058, op het hoger beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 14/562) betreffende de aan belanghebbende over het jaar 2008 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 8 maart 2018 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2018:231).
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2 Beoordeling van het middel
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende exploiteert samen met zijn echtgenote in de vorm van een vennootschap onder firma (hierna: de vof) een restaurant.
2.1.2.
Volgens de door belanghebbende ingediende aangifte in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen bedraagt de over het jaar 2008 verschuldigde inkomstenbelasting € 509.
2.1.3.
Op 18 mei 2009 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek ingesteld bij de vof. Naar aanleiding van dit boekenonderzoek heeft de Inspecteur de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. De Inspecteur heeft daarbij het standpunt ingenomen dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan en de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is.
2.2.
Voor het Hof was onder meer in geschil of de navorderingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd.
Het Hof heeft onderzocht of de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard wegens het niet doen van de vereiste aangifte. Het heeft aannemelijk geacht dat een bedrag van € 7420,15 aan gerealiseerde omzet niet is opgenomen in de aangifte van belanghebbende, en dat daardoor ten onrechte een bedrag van € 715,68 niet is geheven. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat de inhoudelijke gebreken in de aangifte in dit geval niet ertoe leiden dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Het heeft aan dat oordeel ten grondslag gelegd dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet is geheven op zichzelf beschouwd niet aanzienlijk is.
2.3.1.
Het middel bestrijdt het hiervoor in 2.2 weergegeven oordeel met betrekking tot het doen van de vereiste aangifte met het betoog dat, mede gelet op het jaarinkomen van belanghebbende (ruim € 14.000), het bedrag van € 715,68 op zichzelf beschouwd aanzienlijk is, en dat het Hof dus ten onrechte heeft geoordeeld dat de vereiste aangifte is gedaan.
2.3.2.
Voor de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: belasting) geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven (zie HR 24 april 2015, nr. 14/04104, ECLI:NL:HR:2015:1083, BNB 2015/176). Bij de beoordeling of aan deze maatstaf is voldaan, dienen alle feiten en omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen.
2.3.3.
Het oordeel van het Hof, dat het van belanghebbende niet geheven bedrag aan belasting op zichzelf beschouwd niet aanzienlijk is zodat niet gesteld kan worden dat de vereiste aangifte niet is gedaan, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan voor het overige, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het middel faalt.
3 Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 17/04146 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1879 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren J.A.C.A. Overgaauw, M.A. Fierstra, Th. Groeneveld en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2018.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 501.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: