5 oktober 2018
Vierde Kamer
18/03776
JS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een vordering, als bedoeld in artikel 46o van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden van 3 september 2018, tot herplaatsing en deeltijdontslag als rechterlijk ambtenaar van:
[betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats] (hierna: de betrokkene).
1 De vordering van de Procureur-Generaal
De Procureur-Generaal heeft op 3 september 2018 schriftelijk gevorderd dat de Hoge Raad de betrokkene op de voet van artikel 46k, lid 1 en lid 5, Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (hierna: Wrra) zal herplaatsen in haar ambt van rechter in de Rechtbank Noord-Holland voor 21,6 uur en zal ontslaan voor 7,2 uur met ingang van 1 december 2018.
Bij de vordering heeft de Procureur-Generaal de volgende stukken overgelegd:
a. de brief van de president van de Rechtbank Noord-Holland (hierna: ook de rechtbank) d.d. 21 maart 2018, aan de Procureur-Generaal, houdende een verzoek tot vordering van ontslag van de betrokkene voor 7,2 uur met herplaatsing voor 21,6 uur, met als bijlage de Rapportage arbeidskundig vervolgonderzoek d.d. 22 december 2017;
b. de brief van de president van de rechtbank d.d. 5 april 2018 aan de Procureur-Generaal, met een aanvulling op het verzoek onder a;
c. de brief van de Procureur-Generaal d.d. 5 juli 2018 aan de betrokkene, waarbij zij in de gelegenheid wordt gesteld haar zienswijze naar voren te brengen op het al dan niet instellen van een vordering bij de Hoge Raad;
d. de brief van de advocaat van de betrokkene d.d. 24 juli 2018, met bijlage, aan de Procureur-Generaal, met de zienswijze als bedoeld onder c;
e. het Koninklijk Besluit van benoeming van de betrokkene d.d. 10 december 2008;
f. de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) d.d. 11 november 2015, waarbij een WIA-uitkering is toegekend.
2 De raadkamer
Op 1 oktober 2018 is door de Hoge Raad in raadkamer het onderzoek, als bedoeld in artikel 46p, lid 1, Wrra, ingesteld.
De betrokkene en de president van de rechtbank zijn bij brief van 4 september 2018 in kennis gesteld van het tijdstip waarop de Hoge Raad het onderzoek in raadkamer zou instellen. Daarbij is te kennen gegeven dat hun aanwezigheid in raadkamer niet nodig is. Geen van beiden heeft de wens geuit om gehoord te worden.
De Procureur-Generaal heeft de vordering in raadkamer mondeling toegelicht.
3 Beoordeling
3.1
De betrokkene is rechter in de Rechtbank Noord-Holland en derhalve een voor het leven benoemd rechterlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 46b Wrra. Haar werktijd is vastgesteld op 28,8 uur per week.
3.2
Artikel 46k, lid 1 en lid 5, Wrra bepaalt dat aan de rechterlijk ambtenaar, die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, door de Hoge Raad een ander ambt of andere functie kan worden opgedragen, indien sprake is van passende arbeid. Indien een ambt wordt opgedragen voor minder uren dan het aantal uren dat hij zijn oorspronkelijke ambt gemiddeld per week vervulde, wordt hij door de Hoge Raad tevens ontslagen voor het meerdere aantal uren.
3.3
Gelet op de door de Procureur-Generaal overgelegde stukken, waaronder met name het rapport van het arbeidskundig onderzoek, en het in raadkamer ingestelde onderzoek, is de Hoge Raad van oordeel dat er voldoende gronden aanwezig zijn om aan te nemen dat voor de betrokkene 21,6 uur als de maximaal haalbare werktijd beschouwd dient te worden en dat deze uren door herplaatsing in het ambt van rechter kunnen worden ingevuld. Dit leidt vervolgens tot de conclusie dat de betrokkene voor de overige 7,2 uur van haar werktijd voor ontslag als rechterlijk ambtenaar in aanmerking komt.
4 Beslissing
De Hoge Raad herplaatst [betrokkene] in haar ambt van rechter in de Rechtbank Noord-Holland voor 21,6 uur en ontslaat haar voor 7,2 uur, beide met ingang van 1 december 2018.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.A. Streefkerk, voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, J. Wortel, V. van den Brink en T.H. Tanja-van den Broek, in tegenwoordigheid van de griffier J. Storm, en is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2018.