Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt verworpen:
"In de nacht van 26 op 27 september 2015 heeft de verdachte op verschillende momenten een aanvaring gehad met [slachtoffer 1] en zijn vrienden. Op een gegeven moment komt het tot een confrontatie tussen [slachtoffer 1] en de verdachte, waarbij de verdachte meerdere malen met een riem wordt geslagen door [slachtoffer 1] , ten gevolge waarvan de verdachte letsel heeft opgelopen. De vrouw van de verdachte was kort voordat de verdachte met een riem werd geslagen reeds gearriveerd met de auto. De verdachte is, nadat hij met de riem is geslagen, naar de auto gelopen, waarna hij meerdere keren in en uit de auto is gestapt. De verdachte heeft op een gegeven moment een geladen vuurwapen uit de auto gepakt, waarna hij het wapen op [slachtoffer 1] heeft gericht en de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald en vervolgens het wapen heeft doorgeladen door de slede naar achteren te halen. Tevens heeft de verdachte meerdere mensen die in de buurt van zijn auto stonden met het wapen bedreigd.
Noodweer
Het staat niet ter discussie dat het slaan met de riem door [slachtoffer 1] als een wederrechtelijke aanranding van de verdachte moet worden aangemerkt.
Uit het verhandelde ter terechtzitting en de zich in het dossier bevindende stukken is echter niet gebleken dat de verdachte, op het moment dat hij aan de passagierszijde van de auto stond - en hij meerdere malen onbelemmerd in en uit de auto heeft kunnen stappen - werd geconfronteerd met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. De mishandeling door [slachtoffer 1] was op dat moment immers al voorbij en de verdachte had zich daarna van [slachtoffer 1] verwijderd en was in de auto gaan zitten.
De verdachte heeft verklaard dat hij het pistool had gepakt toen hij zag dat er vanuit de groep van [slachtoffer 1] met allerlei dingen richting hem, zijn vrouw en zijn dochter werd gegooid. Uit getuigenverklaringen blijkt ook dat er sprake was van een ruziënde sfeer, waarbij met glazen/flesjes is gegooid. Niet gebleken is echter dat die goederen specifiek richting de verdachte, zijn vrouw of dochter werden gegooid. Van andere handelingen op dat moment, bijvoorbeeld een fysieke aanval op de verdachte, zijn vrouw of zijn dochter, of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, is niet gebleken. Bovendien had de verdachte zich aan een mogelijke confrontatie met [slachtoffer 1] en zijn vrienden kunnen onttrekken. Hij had immers de politie kunnen bellen. Ook had hij in de auto kunnen blijven zitten, waar hij - zoals hiervoor reeds is overwogen - reeds meerdere malen in was gaan zitten zonder dat hij daarin belemmerd werd. Voorts had hij kunnen wegrijden. Met de rechtbank acht het hof wel voorstelbaar dat de verdachte zijn vrouw en dochter niet wilde achterlaten, maar de omstandigheid dat zijn vrouw en dochter niet bij de verdachte instapten, zodat hij kon vertrekken, was niet het gevolg van een vermeende aanval of dreiging, maar van het feit dat zijn dochter zozeer hysterisch en agressief was, dat zij door haar moeder tegen het hek in bedwang moest worden gehouden om te voorkomen dat zij andere aanwezigen zou aanvallen, en van het feit zij weigerde om in de auto plaats te nemen.
Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen of een anders lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het beroep op noodweer zal derhalve worden verworpen.
Noodweerexces
Op grond van de voormelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt. Het beroep op noodweerexces wordt derhalve eveneens verworpen. Het hof overweegt ten overvloede nog dat - als er al sprake zou zijn geweest van een dreigende situatie en de verdachte zich niet aan deze situatie had kunnen onttrekken - de reactie van de verdachte, te weten het uit de auto pakken van een vuurwapen en vervolgens proberen daarmee op [slachtoffer 1] te schieten en anderen te bedreigen, dusdanig disproportioneel is dat een beroep op noodweerexces ook reeds om die reden niet kan slagen."