Het Hof heeft in het bestreden arrest ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn strafvervolging ter zake van het onder 3 tenlastegelegde het volgende overwogen:
"De tenlastelegging is toegesneden op art. 151 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en houdt in het 'verbergen en/of wegvoeren en/of wegmaken en/of vernietigen' van de lijken van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1].
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het recht tot strafvordering met betrekking tot het ten laste gelegde, voor zover inhoudende het wegvoeren en vernietigen van de lijken van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], is verjaard. Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat dit tevens geldt voor het wegmaken van de lijken van voornoemde slachtoffers.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Op overtreding van art. 151 Sr staat een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren.
Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring in zes jaren voor de misdrijven waarop gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld (art. 70 lid 1, onder 2, Sr).
Deze verjaringstermijn vangt aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd (art. 71 Sr). De begrippen ꞌwegvoerenꞌ, ꞌwegmakenꞌ en ꞌvernietigenꞌ als bedoeld in art. 151 Sr zijn naar hun taalkundige betekenis en strekking aflopend van aard. Het feit is gepleegd zodra het lijk is weggevoerd, weggemaakt of vernietigd. Dat is in dit geval geweest op 11 mei 2006.
Dit geldt niet voor het begrip ꞌverbergenꞌ. Dit begrip behelst naar zijn aard en gelet op de strekking van art. 151 Sr tevens het ꞌverborgen houdenꞌ. Dit is dus een zogenaamd voortdurend delict, dat pas afloopt zodra het lijk niet meer verborgen wordt gehouden. In dit geval is dat het moment waarop verdachte [verdachte] tegen de politie heeft verteld waar de stoffelijke overschotten van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] waren begraven (18 april 2014), dan wel het moment waarop de stoffelijke overschotten zijn aangetroffen door de politie (6 mei 2014).
Dit heeft tot gevolg dat het recht tot strafvordering met betrekking tot feit 3, voor zover inhoudende het wegvoeren, wegmaken en vernietigen van de lijken, is verjaard zes jaren na 11 mei 2006, derhalve op 12 mei 2012. Van een handeling vanwege het openbaar ministerie waardoor deze verjaring zou zijn gestuit, is niet gebleken.
Voor zover is ten laste gelegd het verbergen van de lijken, is het recht tot strafvordering niet verjaard en is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging."