Het bestreden arrest houdt, voor zover in cassatie van belang, het volgende in:
"Het hof gaat uit van de volgende (...) feiten. In februari 1987 heeft in de galerie van kunsthandelaar [betrokkene 3] in Maastricht een diefstal van 9 schilderijen plaatsgevonden. [betrokkene 3] is zelf bij deze in scène gezette diefstal betrokken geweest. De schilderijen zijn afgeleverd bij de verdachte [medeverdachte 3] met de bedoeling om ze te verbranden, en dat wist [medeverdachte 3] ook. Eén van de schilderijen is door [betrokkene 3] zelf bij [medeverdachte 3] verbrand. Buiten weten van [betrokkene 3] hebben [medeverdachte 3] en zijn vrouw de overige schilderijen niet verbrand maar in hun woning opgeborgen.
(...)
Eind 2008 heeft de verdachte [medeverdachte 1], op verzoek van [medeverdachte 3], contact opgenomen met [betrokkene 1], die na de inbraak in de galerie van [betrokkene 3] onderzoek naar die inbraak had gedaan. [medeverdachte 1] en zijn moeder [verdachte] hebben op 5 november 2008 in Roermond een gesprek met [betrokkene 1] (...) gehad over die inbraak. (...)
In dat gesprek is besproken dat [betrokkene 1] contact zou opnemen met de verzekeringsmaatschappij en dat er dan in het kader van de teruggave van de schilderijen een beloning (vindersloon) zou kunnen worden verkregen. [medeverdachte 1] zou dat met zijn "cliënt" ([medeverdachte 3]) bespreken.
Op 5 januari 2009 heeft in Aken een vervolgcontact tussen [betrokkene 1] en [medeverdachte 1] plaatsgevonden. In dit gesprek heeft [medeverdachte 1] de instemming van [medeverdachte 3] bevestigd. De identiteit van [medeverdachte 3] mocht niet bekend worden. Een deel van de beloning (20%) zou voor [betrokkene 1] zijn, de rest zou aan [medeverdachte 1] betaald moeten worden, daarvan zou 15% voor [medeverdachte 1] zelf zijn en 5% voor iemand anders (het hof begrijpt: [verdachte]), het resterende percentage (60%) was voor [medeverdachte 3]. [betrokkene 1] heeft aangegeven dat een en ander besproken moest worden met de verzekeringsmaatschappij in Engeland.
Op 13 februari 2009 heeft in Hamburg een derde ontmoeting tussen [betrokkene 1] en [medeverdachte 1] plaatsgevonden. Besproken is dat namens de Engelse verzekeringsmaatschappij een zekere [betrokkene 2] contact met [medeverdachte 1] zou opnemen en dat [betrokkene 1] bij de vervolgcontacten niet meer aanwezig zou zijn. Aan [betrokkene 2] zouden twee van de schilderijen ter beschikking kunnen worden gesteld om de echtheid ervan te controleren.
Twee Engelse opsporingsambtenaren, onder wie de hiervoor zogenoemde [betrokkene 2], zijn ingezet in het kader van pseudokoop/dienstverlening. [betrokkene 2] heeft telefonische contacten met [medeverdachte 1] gehad, hetgeen heeft geleid tot een afspraak tussen [betrokkene 2] en [medeverdachte 1] in Hamburg op 26 februari 2009. Daar is gesproken over het mogelijk maken van een onderzoek van de schilderijen om de authenticiteit ervan te kunnen vaststellen. Dat zou plaatsvinden op 5 maart 2009 op een nader te bepalen tijd en plaats.
Op 3 maart 2009 zijn de schilderijen door [medeverdachte 3] naar [verdachte] gebracht. [verdachte] heeft verpakkingsmateriaal gekocht om de schilderijen in te pakken met het oog op het vervoer en de bezichtiging op 5 maart 2009.
Op 5 maart 2009 heeft [medeverdachte 1] in een hotel in Valkenburg een ontmoeting gehad met twee Engelse personen, onder wie de voornoemde [betrokkene 2]. Door [verdachte] zijn in fasen zes van de schilderijen naar het hotel in Valkenburg gebracht om ze te laten bekijken door de Engelse personen. [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 3] stonden op dat moment onder observatie. Op een zeker moment zijn [medeverdachte 1] en [verdachte] bij het verlaten van het hotel door de politie aangehouden. Even later is ook [medeverdachte 3], die op weg was naar het hotel, aangehouden. Op aanwijzing van [medeverdachte 3] heeft de politie de twee nog ontbrekende schilderijen aangetroffen in de woning van [medeverdachte 3] (...)"