Artikel 18, lid 3, aanhef en letter c, van de Wet WOZ bepaalt dat de waarde van een onroerende zaak wordt bepaald naar de staat van die zaak bij het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld (de toestandsdatum), indien die onroerende zaak in het daaraan voorafgaande kalenderjaar een verandering in waarde ondergaat als gevolg van een specifiek voor die onroerende zaak geldende bijzondere omstandigheid die niet een in artikel 18, lid 3, aanhef en letter a en letter b, van de Wet WOZ bedoelde omstandigheid is.
Uit de tekst en de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 18, lid 3, aanhef en letter c, van de Wet WOZ (vgl. Handelingen II, 1993/94, blz. 5523, 5531, 5639-5640 en 5741) volgt dat is beoogd als bijzondere omstandigheden in de zin van deze bepaling aan te merken specifiek ten opzichte van één of meer onroerende zaken geldende, zich buiten die onroerende zaken voltrekkende, externe omstandigheden of oorzaken.
De aardbeving in 2012 in de omgeving van de woning die is gelegen in het hiervoor in 2.1.1 omschreven gebied, is voor de waardering van de woning aan te merken als een dergelijke bijzondere omstandigheid. Deze gebeurtenis is een externe omstandigheid ten aanzien van de woningen in dat gebied. Indien de onderhavige woning door die aardbeving een vermindering in waarde heeft ondergaan moet dat dus leiden tot aanpassing van de waardering naar de toestandsdatum. Daarbij verdient opmerking dat voor die vermindering de enkele omstandigheid dat de woning door de aardbeving geen zichtbare schade heeft opgelopen niet beslissend is.