Immateriële schadevergoeding. Art. 8:73 Awb. Redelijke termijn in hoger beroep vangt aan bij instellen van het hoger beroep.
Rechtspraak.nl NLF 2018/0902 met annotatie van Jeannette van der Vegt V-N 2018/21.7 met annotatie van Redactie V-N Vandaag 2018/808 BNB 2018/108 NTFR 2018/935 met annotatie van Mr. M.B. Weijers
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 maart 2017, nr. 15/00428, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 12/2998) betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto's en motorrijwielen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Zowel de Staatssecretaris van Financiën als de Minister van Veiligheid en Justitie heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de middelen
2.1.1.
Middel VII betoogt dat het Hof heeft nagelaten te beoordelen of de redelijke termijn van twee jaar voor berechting in hoger beroep is overschreden en dat aangezien die termijn is overschreden het Hof belanghebbende wegens deze overschrijding een vergoeding van immateriële schade had moeten toekennen.
2.1.2.
Het hoger beroep is ingesteld op 22 april 2015. Het Hof heeft uitspraak gedaan op 28 maart 2017. Aangezien voor de berechting van een belastingzaak in hoger beroep als uitgangspunt heeft te gelden dat het gerechtshof uitspraak doet binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, is de redelijke termijn van twee jaar in hoger beroep niet overschreden (vgl. HR 19 februari 2016, nr. 14/03907, ECLI:NL:HR:2016:252, BNB 2016/140, rechtsoverweging 3.4.3). Middel VII, dat ten onrechte de aanvang van vorenbedoelde termijn stelt op het moment dat de Rechtbank uitspraak deed (19 maart 2015), kan niet tot cassatie leiden.
2.2.
De overige middelen kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3 Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, J.A.C.A. Overgaauw, P.M.F. van Loon en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2018.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: