Het middel wil kennelijk betogen dat het Hof met zijn hiervoor in 2.2 weergegeven oordelen een verkeerde maatstaf heeft aangelegd. Met betrekking tot die maatstaf is het volgende van belang.
De verhuur van een onroerende zaak als bedoeld in het met artikel 135, lid 1, letter l, van BTW-richtlijn 2006 overeenkomende artikel 11, lid 1, letter b, van de Wet, is in de regel een betrekkelijk passieve activiteit die enkel verband houdt met het tijdsverloop en geen toegevoegde waarde van betekenis oplevert (vgl. HR 1 december 2017, nr. 15/05302, ECLI:NL:HR:2017:3037, BNB 2018/47, rechtsoverweging 2.4.2 en de aldaar aangehaalde rechtspraak). Deze activiteit wordt gekenmerkt door het feit dat de onroerende zaak zelf het voorwerp van de dienst vormt (vgl. HvJ 27 juni 2013, RR Donnelly Global Turnkey Solutions Poland, C-155/12, ECLI:EU:2013:434, hierna: het arrest Donnelly, punt 36). Zij moet worden onderscheiden van andere activiteiten die ofwel een zakelijk-industrieel en commercieel karakter hebben, zoals de uitzonderingen van artikel 135, lid 2, letters a tot en met d, van BTW-Richtlijn 2006, ofwel een voorwerp hebben dat beter wordt gekarakteriseerd door het leveren van een prestatie dan door de enkele terbeschikkingstelling van een goed. Het hiervoor bedoelde passieve karakter gaat met name verloren wanneer de andere elementen van de prestatie waarmee rekening wordt gehouden een meer dan kennelijk bijkomstig karakter hebben ten opzichte van dat deel van de wederprestatie dat met het tijdsverloop verband houdt (vgl. het arrest Temco, punten 20 en 23 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).
Bij de beantwoording van de vraag of een prestatie die niet alleen het passief ter beschikking stellen van een onroerende zaak behelst maar ook andere activiteiten omvat desalniettemin als verhuur van een onroerende zaak moet worden aangemerkt, moet derhalve worden beoordeeld of deze andere activiteiten als bijkomstig aan die terbeschikkingstelling moeten worden beschouwd. Indien het gaat om handelingen waarvan is te onderkennen dat zij worden verricht om een specifiek gebruik van de onroerende zaak door de huurder te faciliteren, dient daartoe te worden beoordeeld of deze activiteiten voor het doel van het gebruik van de ter beschikking gestelde onroerende zaak van ondergeschikt belang zijn en daarom geen toegevoegde waarde van betekenis opleveren (vgl. HR 7 december 2012, nr. 10/02532, ECLI:NL:HR:2012:BU8847, BNB 2013/46, rechtsoverweging 5.2.3).