Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.1
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 20 oktober 2017 houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen, maar wel een niet door de verdachte gemachtigde raadsvrouwe. Het houdt voorts het volgende in:
“De raadsvrouw deelt mede:
Ik ben niet gemachtigd om namens cliënt de verdediging te voeren. Niettemin wil ik namens hem een verzoek tot aanhouding van de onderhavige strafzaak doen. Ik heb namelijk nog wel contact met cliënt. Cliënt is zorgverlener en hij heeft de afgelopen tijd zijn handen vol gehad aan deze werkzaamheden. Ik heb gisteren omstreeks 20.08 uur een bericht van hem ontvangen, waarin hij aangaf dat hij op dat moment een cliënt met spoed naar België aan het vervoeren was en dat hij niet in staat zou zijn om vandaag ten overstaan van uw hof te verschijnen, omdat hij voornoemde cliënt niet alleen mag laten. Ik maak hieruit op dat cliënt wegens eerdergenoemde omstandigheden op dit moment niet bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak aanwezig kan zijn, maar dat hij wel graag van zijn aanwezigheidsrecht gebruik wil maken. Hoewel ik niet weet of hij de zorg voor zijn cliënt aan een andere hulpverlener kan overdragen, wil ik uw hof toch verzoeken om de onderhavige zaak aan te houden.
U, voorzitter, vraagt mij of ik een bericht van cliënt heb ontvangen waarin hij mij uitdrukkelijk heeft verzocht om een dergelijk aanhoudingsverzoek namens hem te doen. Ik heb een dergelijk bericht niet ontvangen.
De advocaat-generaal deelt mede:
Ik verzet mij tegen aanhouding van de onderhavige strafzaak, omdat verdachte hier niet uitdrukkelijk om heeft gevraagd. Daarnaast heeft verdachte, hoewel de dagvaarding reeds op 5 september 2017, en derhalve geruime tijd voor de terechtzitting van vandaag, aan een huisgenoot is uitgereikt, nagelaten om in de tussentijd een collega-zorgverlener bereid te vinden om zijn zorgtaken voor deze dag over te nemen. Alles overwegende, zie ik dan ook geen aanleiding om aan het aanhoudingsverzoek te voldoen.
De raadsvrouw deelt daarop mede:
Cliënt heeft mij meermalen te kennen gegeven dat hij zich in een hele hectische situatie bevindt. Cliënt is om die reden bijvoorbeeld ook niet in staat geweest om te reageren op de door mij ondernomen pogingen om met hem in contact te komen.
De oudste raadsheer deelt mede dat het vonnis in eerste aanleg blijkens de aantekening van het mondeling vonnis bij verstek is gewezen en dat hieruit volgt dat verdachte evenmin bij de politierechter is verschenen.
De advocaat-generaal deelt mede dat verdachte blijkbaar 24/7 zorgverlener is en het derhalve onduidelijk blijft wanneer hij wel in staat zal zijn om bij het hof te verschijnen.
(...)
De voorzitter deelt als beslissing van het hof mede:
Het hof is van oordeel dat het aanhoudingsverzoek dient te worden afgewezen, omdat verdachte niet om aanhouding van de onderhavige strafzaak heeft verzocht. Daarnaast heeft verdachte het niet nodig geacht om zijn raadsvrouw te machtigen om namens hem de verdediging ter terechtzitting te voeren, dan wel aan te geven op welke momenten hij wel in staat zal zijn om van zijn aanwezigheidsrecht gebruik te maken. (...)”