Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. Daartoe heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen.
Voldoende aannemelijk is dat er een inbreuk op het recht op eerbiediging van het gezinsleven van [de opgeëiste persoon] dreigt, zodat het er om gaat of die inbreuk gerechtvaardigd is.
Bij de beantwoording van de vraag of de Minister in redelijkheid tot uitlevering heeft kunnen beslissen, geldt dat de inbreuk op het recht op eerbiediging van het gezinsleven over het algemeen wordt gerechtvaardigd door een verdragsrechtelijke verplichting om aan een uitleveringsverzoek gevolg te geven. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden kan het recht op eerbiediging van het gezinsleven van meer gewicht worden geoordeeld dan voormelde verdragsrechtelijke verplichting. (rov. 9)
[de opgeëiste persoon] betoogt dat er in dit geval concrete alternatieven voor uitlevering zijn, die de inmenging in zijn gezinsleven voorkomen of verminderen en tegelijkertijd straffeloosheid voorkomen, te weten – onder meer – de mogelijkheid van overname van de tenuitvoerlegging van de straf door Bulgarije. In dat verband rust op de Staat ingevolge de arresten Petruhhin en Pisciotti2een informatieverplichting jegens Bulgarije, waaraan de Staat volgens [de opgeëiste persoon] niet heeft voldaan. (rov. 10)
De genoemde arresten leggen op de lidstaten van de Europese Unie geen verdergaande verplichting dan een plicht tot informatieverstrekking aan de betrokken andere lidstaat. De vraag is vervolgens hoe ver deze informatieverplichting reikt.
In de arresten Petruhhin en Pisciotti heeft het HvJEU overwogen dat alle mechanismen voor samenwerking en wederzijdse bijstand moeten worden aangewend die op strafrechtelijk gebied uit hoofde van het Unierecht bestaan om (i) burgers van de Unie te beschermen tegen maatregelen die hun het in art. 21 VWEU neergelegde recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te kunnen reizen en te verblijven zouden kunnen ontnemen en (ii) tegelijkertijd straffeloosheid ten aanzien van strafbare feiten tegen te gaan. Deze arresten moeten worden uitgelegd op een wijze die in overeenstemming is met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest), waarbij in dit concrete geval art. 7 van het Handvest van belang is. Dit artikel correspondeert met art. 8 EVRM en moet worden uitgelegd in overeenstemming met de uitleg die het Europese Hof voor de Rechten van de Mens geeft aan art. 8 EVRM. Van belang is voorts dat op grond van art. 21 VWEU zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat EU-burgers ervan worden weerhouden zich in een andere lidstaat te vestigen uit vrees voor een inbreuk op hun gezinsleven. (rov. 11)
De informatieverplichting van de Staat moet in een geval als het onderhavige dan ook aldus worden begrepen dat de Staat een redelijke inspanning moet verrichten om de dreigende inbreuk op het gezinsleven van de opgeëiste zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dit vloeit voort uit art. 8 EVRM in samenhang met art. 7 Handvest en art. 21 VWEU. De Staat kon er niet mee volstaan om alleen een standaardbrief met een algemene verwijzing naar het uitleveringsverzoek naar Bulgarije te zenden. De Staat had specifieke informatie moeten geven over [de opgeëiste persoon], zijn gezinsomstandigheden en de dreigende inbreuk op zijn gezinsleven als uitlevering naar Turkije zou worden geeffectueerd, en wel zodanig dat Bulgarije een geïndividualiseerde beoordeling kon uitvoeren ten aanzien van de vraag of er aanleiding bestond de tenuitvoerlegging van de straf van [de opgeëiste persoon] over te nemen. (rov. 12).
Door dit na te laten heeft de Staat niet afdoende aan zijn informatieverplichting voldaan, zodat de Minister in redelijkheid niet kon beslissen om tot uitlevering naar Turkije over te gaan. (rov. 13)