5 februari 2019
Strafkamer
nr. S 17/02480
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 28 maart 2017, nummer 22/002691-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte]
, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.
3 Juridisch kader
Voor de beoordeling in cassatie zijn de volgende bepalingen van belang.
● Wet wapens en munitie:
- art. 2, eerste lid, aanhef en onder 7°:
"Wapens in de zin van deze wet zijn de hieronder vermelde of overeenkomstig dit artikellid aangewezen voorwerpen, onderverdeeld in de volgende categorieën.
Categorie I
(...)
7°. andere door Onze Minister aangewezen voorwerpen die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken, dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn."
● Regeling wapens en munitie (hierna: RWM):
- art. 3, aanhef en onder a:
"Als voorwerpen van categorie I, onder 7°, die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn, worden aangewezen:
a. voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens of met voor ontploffing bestemde voorwerpen, met uitzondering van speelgoedvoorwerpen als bedoeld in de Richtlijn 2009/48/EG."
● Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de veiligheid van speelgoed (hierna: de Richtlijn of Speelgoedrichtlijn):
- art. 2, eerste lid:
"Deze richtlijn is van toepassing op producten die, al dan niet uitsluitend, ontworpen of bestemd zijn om door kinderen jonger dan 14 jaar bij het spelen te worden gebruikt (hierna "speelgoed" genoemd).
De in bijlage I vermelde producten worden niet als speelgoed in de zin van deze richtlijn beschouwd."
- art. 3, aanhef en onder 16:
"Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
16. "CE-markering": een markering waarmee de fabrikant aangeeft dat het speelgoed in overeenstemming is met alle toepasselijke eisen van de communautaire harmonisatiewetgeving die in het aanbrengen ervan voorziet."
- art. 4, tweede lid:
"Fabrikanten stellen overeenkomstig artikel 21 de vereiste technische documentatie op en voeren overeenkomstig artikel 19 de toepasselijke beoordelingsprocedure ten behoeve van overeenstemming uit of laten deze uitvoeren.
Wanneer met die procedure is aangetoond dat het speelgoed aan de toepasselijke eisen voldoet, stellen de fabrikanten een EG-verklaring van overeenstemming, zoals bedoeld in artikel 15, op en brengt hij de in artikel 17, lid 1, beschreven CE-markering aan."
- art. 12:
"De lidstaten mogen op hun grondgebied het op de markt aanbieden van speelgoed dat aan deze richtlijn voldoet, niet belemmeren."
- art. 16, eerste lid:
"Speelgoed dat op de markt wordt aangeboden, is voorzien van de CE-markering."
- art. 17, eerste lid:
"De CE-markering wordt zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar op het speelgoed, op een daaraan bevestigd etiket of op de verpakking aangebracht. (...)"
● Bijlage I bij de Richtlijn: Lijst van producten die, met name, niet als speelgoed in de zin van deze richtlijn worden beschouwd (als bedoeld in artikel 2, lid 1):
"2. Producten voor verzamelaars, mits op het product of de verpakking ervan zichtbaar en leesbaar is aangegeven dat het bestemd is voor verzamelaars van 14 jaar en ouder. Voorbeelden van deze categorie zijn:
(...)
e) imitaties van echte vuurwapens."
4 Beoordeling van het middel
4.1.
Het middel klaagt onder meer over de verwerping door het Hof van het verweer dat de in de bewezenverklaring vermelde veerdrukpistolen speelgoedvoorwerpen zijn in de zin van art. 3 RWM in verbinding met de Speelgoedrichtlijn.
4.2.
Het Hof heeft vastgesteld dat voormelde veerdrukpistolen verpakt waren in dozen waarop door de fabrikant expliciet waarschuwingen respectievelijk tekens in de vorm van verbodsborden zijn geplaatst dat vorenbedoelde voorwerpen niet geschikt/bestemd zijn om door kinderen jonger dan veertien dan wel achttien jaar te worden gebruikt, en geoordeeld dat deze vermeldingen op de verpakkingen kunnen worden betrokken bij de beoordeling of die veerdrukpistolen gelden als speelgoedvoorwerpen in de zin van art. 3 RWM in verbinding met de Speelgoedrichtlijn. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
4.3.
Voorts heeft het Hof geoordeeld dat de omstandigheid dat de veerdrukpistolen, althans de verpakkingen daarvan, zijn voorzien van een CE-markering niet met zich brengt dat die veerdrukpistolen reeds daarom moeten worden aangemerkt als speelgoedvoorwerpen in de zin van art. 3 RWM in verbinding met de Speelgoedrichtlijn. Dat oordeel is juist (vgl. HR 13 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2091).
4.4.
Het middel faalt in zoverre.
4.5.
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.