De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 12 maart 2014, Stb. 2014, 125, waarbij art. 231 Sr zijn huidige inhoud heeft gekregen, houdt onder meer het volgende in:
“Doel van dit wetsvoorstel is in de eerste plaats uitbreiding van de mogelijkheden tot bestrijding van fraude met identiteitsbewijzen (...). Om het eerste doel te bereiken voorziet dit wetsvoorstel (...) erin dat meer frauduleuze gedragingen met
identiteitsbewijzen strafbaar worden gesteld om beter te kunnen optreden tegen personen die zich wederrechtelijk proberen te identificeren en het vertrouwen in de juistheid van identiteitsbewijzen in stand te houden.
(...)
Indien frauduleuze handelingen met andere identiteitsbewijzen dan reisdocumenten onder de werking van artikel 231 Sr worden gebracht, kunnen de volgende frauduleuze handelingen straks wel strafrechtelijk worden bestreden die nu op basis van artikel 225 Sr niet strafrechtelijk kunnen worden aangepakt:
- het gebruiken van het identiteitsbewijs van een ander, zonder daaraan
wijzigingen aan te brengen (de zogeheten lookalike fraude),
(...)
Aan de gedragingen die in artikel 231 Sr strafbaar zijn gesteld, wordt (...) het opzettelijk gebruiken van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs toegevoegd. Ingevolge artikel 231, tweede lid, Sr is deze gedraging nu alleen strafbaar als deze betrekking heeft op een reisdocument.”
(Kamerstukken II 2011/12, 33 352, nr. 3, p. 1, 5 en 15)