HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/04665
Datum 20 december 2019
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
hierna: [eiseres],
advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg,
1. [verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. [verweerster 2],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
hierna: [verweerders],
advocaat: mr. J.H.M. van Swaaij,
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
-
de vonnissen in de zaak 4251676 / 15-7114 van de rechtbank Oost-Brabant van 13 augustus 2015, 1 december 2016 en 21 december 2017;
-
het arrest in de zaak 200.236.661/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 7 augustus 2018.
[eiseres] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Tegen [verweerders] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 7 augustus 2018 en tot terugwijzing.
Na de conclusie heeft mr. Van Swaaij zich voor [verweerders] gesteld en schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiseres] vordert in dit geding onder meer veroordeling van [verweerders] tot betaling van facturen.
(ii) De kantonrechter heeft deze vordering gedeeltelijk toegewezen.
(iii) [eiseres] heeft hoger beroep ingesteld. De zaak is bij het hof aangebracht op de rol van 10 april 2018.
(iv) Aan [eiseres] is eenmaal een termijn verleend voor het nemen van een memorie van grieven en eenmaal een ambtshalve peremptoir uitstel van vier weken.
(v) Op de rol van 17 juli 2018 heeft de rolraadsheer ambtshalve akte niet-dienen verleend op de grond dat [eiseres] niet van grieven heeft gediend.
(vi) Bij arrest van 7 augustus 2018 heeft het hof [eiseres] bij gebreke van grieven niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
3 Beoordeling van het middel
3.1
De onderdelen 1 en 2 van het middel, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, klagen kort gezegd dat het hof [eiseres] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens de onderdelen heeft [eiseres] tijdig een memorie van grieven ingediend.
3.2
[eiseres] heeft in de toelichting op de onderdelen, samengevat, het volgende aangevoerd.
Op 8 augustus 2018 heeft de advocaat van [eiseres] een brief gestuurd aan het hof waarin is vermeld dat zijn secretaresse de memorie van grieven en het H3-formulier op 13 juli 2018 om 16.35 uur heeft afgegeven bij de balie van het hof.
Bij faxbericht van 21 augustus 2018 is namens de rolraadsheer van het hof aan [eiseres] meegedeeld dat de memorie van grieven, hoewel afgegeven aan de Centrale Infomatiebalie, niet in het dossier is terechtgekomen en dat onderzoek door het hof heeft opgeleverd dat de memorie van grieven onvindbaar is.
3.3
Uitgaande van de in de toelichting op de onderdelen geschetste gang van zaken – die voldoende aannemelijk is, gelet op de door [eiseres] overgelegde stukken (zie voor een weergave daarvan de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.4) – dient in cassatie ervan te worden uitgegaan dat [eiseres] tijdig een memorie van grieven heeft ingediend. De onderdelen zijn dus terecht voorgesteld.
3.4
Nu [verweerders] de beslissing van het hof niet hebben uitgelokt of verdedigd, zullen de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 7 augustus 2018;
- wijst het geding terug naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
- reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
- begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [eiseres] op € 956,18 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van [verweerders] op € 397,04 aan verschotten en € 550,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op 20 december 2019.