De Hoge Raad:
in het principale en het incidentele beroep:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 14 maart 2017;
verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
in het principale beroep:
veroordeelt de kinderen en stiefdochters in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de notaris c.s. begroot op € 944,60 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en, voor zover het de dochter betreft, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien de kinderen en stiefdochters deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan;
in het incidentele beroep:
veroordeelt de notaris c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de dochter begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien de notaris c.s. deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op 11 januari 2019.