VERZOEKER tot cassatie, verweerder in het incident,
advocaat: mr. R.K. van der Brugge,
t e g e n
[de vrouw] , wonende te [woonplaats] ,
VERWEERSTER in cassatie, verzoekster in het incident,
advocaat: mr. S. Kousedghi.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1 Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikkingen in de zaak C/03/215802/FA RK 16-70 van de rechtbank Limburg van 1 juni 2016 en 18 januari 2017;
b. de beschikking in de zaak 200.214.404/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 8 maart 2018.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. De vrouw heeft een incidenteel verzoek gedaan tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende het incidentele verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het incidentele verzoek af te wijzen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot afwijzing van het incidentele verzoek.
3 Beoordeling van het incidentele verzoek
3.1
Het incidentele verzoek heeft betrekking op het volgende.
( i) De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd geweest.
(ii) In de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man aan de vrouw alimentatie dient te betalen.
(iii) De man heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat zijn alimentatieverplichting is geëindigd en dat de vrouw de inmiddels door de man betaalde bedragen dient terug te betalen. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de vrouw is gaan samenleven met een ander zoals bedoeld in art. 1:160 BW.
(iv) De rechtbank heeft het verzoek van de man toegewezen en haar uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
( v) Het hof heeft het verzoek van de man alsnog afgewezen.
3.2
De vrouw verzoekt in dit incident op de voet van art. 234 Rv in verbinding met art. 418a Rv uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de uitspraak van het hof.
Het verzoek dient te worden afgewezen op de gronden uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.2-3.3.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
in het incident:
wijst af het verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 15 maart 2019 voor dagbepaling van de conclusie van de Procureur-Generaal.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op 8 maart 2019.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: