De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof,
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
- vernietigt de uitspraken van de heffingsambtenaar,
- draagt de heffingsambtenaar van de gemeente Leidschendam-Voorburg op om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaarschrift van belanghebbende,
- draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 519,
- draagt de heffingsambtenaar van de gemeente Leidschendam-Voorburg op aan belanghebbende te vergoeden het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof van € 519 en het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank van € 333,
- veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.050 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
- veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Leidschendam-Voorburg in de kosten van belanghebbende voor het geding voor het Hof, vastgesteld op € 525 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en in de kosten van belanghebbende voor het geding voor de Rechtbank, vastgesteld op € 525 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2020.