Herziening. Rijden tijdens rijontzegging, art. 9.1 WVW 1994. Aangevoerd wordt dat Pr aanvrager zou hebben vrijgesproken indien hij ermee bekend zou zijn geweest dat aan aanvrager opgelegde ontzegging van bevoegdheid motorrijtuigen te besturen vóór 14-8-2019 al was geëindigd. Leveren kennisgeving beslissing inhouding rijbewijs en brief waarmee rijbewijs is teruggezonden aan aanvrager een novum a.b.i. art. 457.1.c Sv op? HR: Op redenen vermeld in CAG moet aangevoerde worden aangemerkt als gegeven a.b.i. art. 457.1.c Sv. CAG: Pr was kennelijk niet bekend met omstandigheid dat rijbewijs van aanvrager 86 aaneengesloten dagen ingevorderd is geweest. Dit behelst feit dat, ware het Pr bekend geweest, waarschijnlijk tot andere uitkomst van strafzaak had geleid omdat opzetbestanddeel van art. 9.1 WVW niet kan worden bewezen. Aan de bij het herzieningsverzoek gehechte kennisgeving beslissing inhouding rijbewijs d.d. 4-4-2019 en aangetekende brief d.d. 21-6-2019 waarmee rijbewijs door Parket CVOM is teruggezonden aan aanvrager, kan ernstig vermoeden worden ontleend dat Pr, als hij met deze door aanvrager vermelde gegevens bekend was geweest, aanvrager van tlgd. zou hebben vrijgesproken. HR verklaart aanvraag gegrond en verwijst zaak naar hof.
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 november 2019, nummer 96/195228-19, ingediend door J.M. Bekooij, advocaat te 's-Gravenhage,
namens
[aanvrager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de aanvrager.
1 De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De politierechter in de rechtbank Rotterdam heeft de aanvrager veroordeeld voor een op 14 augustus 2019 begane overtreding van artikel 9 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 (een motorrijtuig besturen gedurende de tijd dat die bevoegdheid hem is ontzegd) tot een gevangenisstraf van twee weken.
2 De aanvraag tot herziening
2.1
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat de politierechter de aanvrager zou hebben vrijgesproken van het hem tenlastegelegde indien hij ermee bekend zou zijn geweest dat de aan de aanvrager opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voorafgaand aan 14 augustus 2019 al was geëindigd.
3 De conclusie van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het gewijsde van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 25 november 2019, parketnummer 96-195228-19, zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof dat daarvan nog geen kennis heeft genomen, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als is voorzien in artikel 472 lid 2 Sv.
4 Beoordeling van de aanvraag
4.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2
Het in de aanvraag aangevoerde moet worden aangemerkt als een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal. De aanvraag is daarom gegrond.
5 Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
- beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de politierechter;
- verwijst de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op de voet van artikel 472 lid 2 Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2020.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: