Het hof heeft de vordering van Liander afgewezen. Daaraan heeft het – samengevat, en voor zover in cassatie van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
In gevallen van zaaksbeschadiging is uitgangspunt dat de eigenaar van de beschadigde zaak door die beschadiging een nadeel in zijn vermogen lijdt dat gelijk is aan de waardevermindering van die zaak. Deze waardevermindering zal in het algemeen gelijk zijn aan de naar objectieve maatstaven berekende kosten die met het herstel zijn gemoeid. De aard van zodanige schade rechtvaardigt dat de rechter bij het begroten daarvan in beginsel abstraheert van omstandigheden die de bijzondere situatie van de benadeelde eigenaar betreffen. (rov. 4.1)
Partijen zijn het erover eens dat dit uitgangspunt van abstracte schadeberekening betekent dat de (zaaks)schade moet worden gesteld op het bedrag dat een ‘bekwaam reparateur’ in rekening zou hebben gebracht of op het bedrag van de kosten die normaal aan de reparatie besteed zouden zijn. (rov. 4.2)
Volgens Liander gaat het bij de gevorderde verklaring voor recht niet om gewone herstelwerkzaamheden, zoals graafwerk, die ook door derden/aannemers kunnen worden verricht. Het gaat om het storingsherstel dat Liander op grond van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet slechts in eigen beheer kan verrichten. Daarom dient volgens Liander voor het bedrag dat de 'bekwaam reparateur' in rekening zou brengen, wat betreft dit storingsherstel gekeken te worden naar hetgeen een 'representatieve groep Nederlandse beheerders van gas-en elektriciteitsnetten' bij het herstel van leidingschades voor werkzaamheden van het eigen personeel in rekening pleegt te brengen. Het hof volgt Liander niet in dit standpunt. (rov. 4.2-4.3)
Bij toepassing van abstracte schadeberekening zal zoveel mogelijk geabstraheerd moeten worden van de omstandigheid dat de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet meebrengen dat werkzaamheden die zien op zuiver storingsherstel verricht moeten worden in de beperkte en zeer sterk gereguleerde markt van beheerders van elektriciteits- en gasnetten in Nederland. Met dit uitgangspunt is niet goed verenigbaar om rekening te houden met de omstandigheid dat Liander (en de andere netbeheerders) bij uitsluiting in eigen beheer storingen detecteren en herstellen, waarbij zij geen rekening houden met de objectief te berekenen kosten die gemiddeld op de vrije markt met dergelijke herstelreparaties gemoeid zijn. Een dergelijke vrije markt ontbreekt evenwel en ook overigens zijn onvoldoende objectieve aanknopingspunten aangereikt om de door Liander aangereikte maatstaf zonder meer als juist te aanvaarden. Voor een abstracte schadebegroting zouden niet zonder meer de tarieven die de netbeheerders zelf hanteren als uitgangspunt moeten dienen, maar zou veeleer gezocht moeten worden naar een benadering van wat commerciële bedrijven voor dergelijke werkzaamheden in rekening zouden brengen indien wel sprake zou zijn van een (min of meer) vrije markt. De (gemiddelde) loonkosten van de storingsmonteurs van de netbeheerders en de overige met storingsherstel voor de netbeheerders gemoeide kosten, afgezet tegen de (gemiddelde) loonkosten van (min of meer) vergelijkbare monteurs en tegen de kosten van de uitvoering van (min of meer) vergelijkbare werkzaamheden van andere commerciële bedrijven in combinatie met de tarieven die deze andere commerciële bedrijven voor dergelijke werkzaamheden plegen te hanteren, kunnen daarvoor mogelijk als voldoende objectieve uitgangspunten dienen. Gelet op de wijze waarop de vordering is geformuleerd, ligt dat evenwel verder niet ter beoordeling aan het hof voor. (rov. 4.4)
Aan de reconventionele vordering van Meeùs is het hof voorbijgegaan op de grond dat niet ondubbelzinnig is gebleken dat de tussen partijen in het kader van de mediation gemaakte afspraken voorzien in een reconventionele vordering. (rov. 4.6)