HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/05525
Datum 3 april 2020
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
hierna: ING,
advocaten: B.T.M. van der Wiel en A. Stortelder,
1. Paul Frederik SCHEPEL, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van CompLions B.V.,
kantoorhoudende te Deventer,
2. BDO ADVISORY B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
VERWEERDERS in cassatie,
hierna gezamenlijk: de curator c.s.,
advocaat: D.M. de Knijff.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar het mondelinge vonnis in de zaak C/13/640058 / HA ZA 17-1338 van de rechtbank Amsterdam van 27 september 2018.
ING heeft tegen het vonnis van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De curator c.s. hebben een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot vernietiging en verwijzing.
De advocaten van ING hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) CompLions B.V. (hierna: CompLions) exploiteerde een onderneming die zich bezighield met het ontwikkelen en in licentie geven van computerprogramma’s (software) voor de bescherming van persoonsgegevens en het waarborgen van de naleving van de daarvoor geldende wettelijke bepalingen en voorschriften.
(ii) Bij geaccepteerde kredietofferte van 23 december 2008 heeft ING aan CompLions een werkkapitaalkrediet verstrekt. De geaccepteerde kredietofferte, die tevens als pandakte dient (hierna: de pandakte), is op 31 december 2008 geregistreerd bij de Belastingdienst.
(iii) De pandakte vermeldt onder meer:
“Verpanding bedrijfsactiva:
Tot zekerheid van al hetgeen de kredietnemer schuldig is of wordt aan de kredietgever, verpandt de kredietnemer hierbij, voor zover nodig bij voorbaat, aan de kredietgever, die deze verpanding aanvaardt, alle huidige en toekomstige Bedrijfsactiva zoals omschreven in de Algemene Bepalingen van Pandrecht, voor zover niet eerder aan de kredietgever verpand (…)”
(iv) In de Algemene Bepalingen van Pandrecht behorende bij de pandakte is het begrip ‘Bedrijfsactiva’ als volgt gedefinieerd (art. 1, aanhef en onder e):
“Bedrijfsactiva: alle tot het bedrijf van de Pandgever behorende goederen waaronder begrepen, maar niet beperkt tot de Bedrijfsuitrusting, Tegoeden, Vorderingen en Voorraden met inbegrip van:
(I) cliëntenbestanden en de gegevensdragers waarop deze zich bevinden.
(II) goodwill, zijnde de meerwaarde van het bedrijf boven de som van vaste activa.”
(v) Bij pandovereenkomst van 15 juli 2016 heeft CompLions als pandgever ten behoeve van BDO Consultants B.V. (thans geheten BDO Advisory B.V.; hierna: BDO) als pandhouder een pandrecht gevestigd op “de haar in eigendom toebehorende (intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot de) GRC-control (ISMScontrol) software” (hierna: de software).
(vi) Op 16 mei 2017 is CompLions in staat van faillissement verklaard met benoeming van de curator als zodanig.
(vii) De curator heeft, met instemming van ING en BDO, de auteursrechten op de software verkocht en geleverd aan CompLions-GRC B.V. voor een koopsom van € 155.000,--.
(viii) ING heeft bij de curator een vordering ingediend van € 140.951,13 (per faillissementsdatum), te vermeerderen met rente en kosten.
2.2
De curator c.s. vorderen een verklaring voor recht dat ING geen geldig pandrecht heeft op de auteursrechten ten aanzien van de door CompLions ontwikkelde software en dat de hiervoor in 2.1 onder (vii) genoemde verkoopopbrengst daarom niet toekomt aan ING. Volgens de curator c.s. is met de hiervoor in 2.1 onder (ii) vermelde pandakte geen geldig pandrecht op die auteursrechten tot stand gekomen, omdat de omschrijving van het object van het pandrecht in die pandakte onvoldoende is bepaald, althans onvoldoende bepaalbaar is.
ING vordert in reconventie een verklaring voor recht dat zij een rechtsgeldig eerste pandrecht heeft verkregen op (onder meer) het auteursrecht van CompLions op door haar ontwikkelde software, en veroordeling van de curator tot afdracht van de hiervoor in 2.1 onder (vii) genoemde verkoopopbrengst tot het beloop van de vordering van ING op CompLions.
2.3
De rechtbank heeft bij mondeling vonnis (waarvan proces-verbaal is opgemaakt) beslist dat de vordering van de curator c.s. wordt toegewezen en dat de reconventionele vordering van ING wordt afgewezen, en heeft in aansluiting daarop voor recht verklaard dat ING geen geldig pandrecht heeft op de auteursrechten ten aanzien van de door CompLions ontwikkelde software en dat de verkoopopbrengst van alle auteursrechten van € 155.000,-- daarom niet toekomt aan ING.1 Daartoe heeft de rechtbank als volgt overwogen:
“De rechtbank oordeelt als volgt: de categorie ‘goederen’ is de meest algemene aanduiding die de wet kent, en omvat zaken (zowel roerende als onroerende zaken) en vermogensrechten. Een pandrecht is slechts mogelijk op bepaalde categorieën goederen, te weten roerende zaken en rechten die geen registergoed zijn. Op onroerende zaken en overige registergoederen kan geen pandrecht maar een hypotheekrecht worden gevestigd. Alleen al hierom voldoet de omschrijving van het pandrecht in een pandakte die inhoudt dat het pandrecht wordt gevestigd op ‘alle huidige en toekomstige bedrijfsactiva’, waaronder wordt verstaan ‘alle tot het bedrijf van de pandgever behorende goederen’ niet aan de vereiste bepaalbaarheid. Onder die omschrijving vallen immers ook goederen waarop geen pandrecht mogelijk is. Bovendien zou ook een omschrijving die met bovenstaand wettelijk systeem rekening houdt (door als omschrijving te kiezen: alle roerende zaken en vermogensrechten voor zover deze geen registergoederen zijn) niet voldoen aan het bepaalbaarheidsvereiste.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7842 (Mulder q.q.-Rabobank), onder meer het volgende overwogen:
“3.5 Bij de beoordeling van deze onderdelen moet worden vooropgesteld dat voor het vestigen van een pandrecht op een of meer vorderingen voldoende is dat de pandakte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vordering(en) het gaat. Anders dan in onderdeel 1 wordt betoogd, kan een generieke omschrijving als hiervóór in 3.1 onder (v) weergegeven tot een geldige overdracht of verpanding leiden, omdat het generieke karakter van een dergelijke omschrijving en het ontbreken van een nadere specificatie van de betrokken vorderingen niet in de weg staan aan het oordeel dat een dergelijke omschrijving voldoet aan het vereiste van voldoende bepaaldheid in de zin van art. 3:84 lid 2 BW. (...)
3.6
Het oordeel van de Rechtbank dat met de onderhavige omschrijving van de verpande vorderingen aan het vereiste van voldoende bepaaldheid is voldaan, geeft gelet op het hiervóór overwogene niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dit oordeel is voor het overige van overwegend feitelijke aard, zodat het in zoverre in cassatie niet op juistheid kan worden onderzocht. Het is ook niet onbegrijpelijk, nu aan de hand van de gegeven omschrijving kan worden bepaald welke vorderingen zijn verpand, namelijk alle ten tijde van de ondertekening van de pandakte (op 11 december 1998) bestaande vorderingen en alle vorderingen die uit op dat moment bestaande rechtsverhoudingen rechtstreeks zullen voortvloeien. Dat voor nadere specificaties te rade moet worden gegaan bij de boekhouding van de pandgever doet niet af aan de voldoende bepaaldheid van de vorderingen. In het licht van het debat van partijen voor de Rechtbank, waaruit blijkt dat tussen partijen niet in geschil was om welke aan de bank verpande en door deze geïnde vorderingen het hier gaat, behoefde dit oordeel geen nadere motivering dan door de Rechtbank gegeven. Ook onderdeel 2 faalt derhalve.”
Het gaat in het oordeel van de Hoge Raad echter wel om een pandakte waarin niet een pandrecht is gevestigd op “alle goederen”, maar op een specifieke categorie goederen te weten vorderingen op derden. Deze worden er bovendien door gekenmerkt dat hun bestaan en omvang uit de administratie kan worden afgeleid. Dat behoeft echter niet voor “alle goederen” (of “alle roerende zaken en alle vermogensrechten voor zover die geen registergoederen zijn”) te gelden, zoals ook blijkt uit de in de pandakte genoemde voorbeelden: cliëntenbestanden en goodwill. Cliëntenbestanden plegen niet op de balans te worden vermeld, goodwill kan soms op de balans voorkomen, maar dat is niet altijd het geval. Ook in dit geval gaat het om een auteursrecht dat niet op de balans is vermeld.
De conclusie moet dan zijn dat een omschrijving die erop neerkomt dat deze alle goederen van de pandgever betreft, ook als deze zo zou worden uitgelegd dat deze alleen betrekking heeft op de goederen waarop een pandrecht mogelijk is, onvoldoende bepaald en ook onvoldoende bepaalbaar is.”
2.4
ING en de curator c.s. zijn, na het vonnis van de rechtbank, op de voet van art. 398, aanhef en onder 2°, Rv overeengekomen het hoger beroep tegen dat vonnis over te slaan (sprongcassatie).
3 Beoordeling van het middel
3.1
Onderdeel 2 van het middel klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat ook voor de verpanding van andere goederen dan vorderingsrechten op derden, aan het vereiste van voldoende bepaaldheid is voldaan als de pandakte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke goederen het gaat. Als de rechtbank dit niet heeft miskend is haar oordeel onvoldoende gemotiveerd, nu ING zich op het standpunt heeft gesteld dat aan de hand van de omschrijving in de pandakte genoegzaam kan worden vastgesteld dat alle voor verpanding vatbare goederen van CompLions zijn verpand, waaronder het auteursrecht op de door CompLions ontwikkelde software, aldus de klacht.
Onderdeel 3 klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat voor voldoende bepaaldheid of bepaalbaarheid een generieke omschrijving van de objecten van het pandrecht in een pandakte niet slechts voldoende is indien en voor zover het bestaan of de omvang daarvan blijkt uit de administratie, dan wel voor zover die objecten op de balans van de pandgever zijn vermeld. Voldoende is dat, eventueel achteraf, aan de hand van de gegevens in de pandakte kan worden vastgesteld om welke goederen het gaat, aldus de klacht.
3.2
Voor het antwoord op de vraag of partijen hebben bedoeld een bepaald goed te verpanden, is uitleg van de pandakte noodzakelijk. Bij die uitleg komt het aan op de zin die de pandgever en de pandhouder in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.2
Een van die uitleg te onderscheiden en zelfstandig te beoordelen vraag is of is voldaan aan het uit art. 3:84 lid 2 BW in verbinding met art. 3:98 BW voortvloeiende vereiste dat de pandakte ten tijde van de verpanding het te verpanden goed in voldoende mate bepaalt. Aan dit bepaaldheidsvereiste is volgens vaste rechtspraak voldaan als de pandakte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welk goed het gaat.3
3.3
In het licht van hetgeen hiervoor in 3.2 is overwogen, treffen de klachten van de onderdelen 2 en 3 doel. De rechtbank heeft miskend dat de vraag of ten aanzien van het auteursrecht van CompLions op door haar ontwikkelde software is voldaan aan het bepaaldheidsvereiste van art. 3:84 lid 2 BW in verbinding met art. 3:98 BW, moet worden beantwoord door te onderzoeken of de pandakte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld dat dit auteursrecht tot de verpande goederen behoort. Niet is vereist – anders dan de rechtbank heeft overwogen – dat bestaan en omvang van dit auteursrecht uit de administratie van CompLions kan worden afgeleid, of dat dit auteursrecht op de balans van CompLions is vermeld. Of het auteursrecht van CompLions op door haar ontwikkelde software behoort tot “alle huidige en toekomstige Bedrijfsactiva” van CompLions zoals vermeld in de pandakte (zie hiervoor in 2.1 onder (iii)), kan ook worden vastgesteld aan de hand van andere objectieve gegevens dan de administratie en de balans van CompLions.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 september 2018;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt de curator c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van ING begroot op € 6.754,01 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien de curator c.s. deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op 3 april 2020.