HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/05202
Datum 3 april 2020
ECONOCOM NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
EISERES tot cassatie,
hierna: Econocom,
advocaat: F.E. Vermeulen,
1. INTRALOT LEASING NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. INTRALOT S.A. INTEGRATED LOTTERY SYSTEMS AND SERVICES,
gevestigd te Athene, Griekenland,
VERWEERSTERS in cassatie,
hierna gezamenlijk: Intralot,
advocaat: B. Winters.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
-
het vonnis in de zaak C/16/421107/KG ZA 16-612 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 18 november 2016;
-
het arrest in de zaak 200.206.024 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 oktober 2018.
Econocom heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Intralot heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten. Voor Econocom mede door G.P. Oosterhoff en F.H. Oosterloo en voor Intralot mede door B.M.H. Fleuren.
De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot vernietiging en verwijzing.
De advocaten van partijen hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1
Deze uitspraak gaat over de vraag of en, zo ja hoe, een beslissing in kort geding ten aanzien van een verbod om conservatoire maatregelen te nemen moet worden afgestemd op de beslissing in de hoofdzaak.
2.2
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Econocom en Intralot hebben in 2013 een overeenkomst gesloten over de sale & lease back van loterijapparatuur.
(ii) Tegen het einde van de looptijd is een geschil tussen partijen ontstaan over de duur van de overeenkomst. Intralot is na 42 maanden gestopt met het betalen van leasetermijnen en heeft de contractuele koopoptie uitgeoefend. Econocom meent dat haar nog een aantal maanden huur toekomt en dat zij eigenaar is gebleven van de geleasede apparatuur.
(iii) In een over het geschil gevoerde bodemprocedure heeft de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 11 april 20181 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft onder meer voor recht verklaard dat Intralot haar betalingsverplichtingen uit de overeenkomst is nagekomen, dat Econocom uit hoofde van de overeenkomst niets meer van Intralot te vorderen heeft, dat de overeenkomst per 1 juli 2016 is geëindigd en dat Intralot met ingang van die datum de eigendom heeft van de apparatuur. Econocom heeft hoger beroep van dat vonnis ingesteld en heeft een voorlopig getuigenverhoor verzocht.
2.3.1
In dit kort geding heeft Intralot – onder meer – gevorderd dat het Econocom wordt verboden om conservatoire maatregelen te nemen.
2.3.2
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 18 november 2016 – kort gezegd, en voor zover in cassatie van belang – Econocom verboden conservatoire maatregelen te nemen of voort te zetten ter verzekering van verhaal van betalingsverplichtingen uit de hiervoor in 2.2 onder (i) bedoelde overeenkomst.
2.3.3
Het hof heeft bij arrest van 23 oktober 2018 – dus nadat het hiervoor in 2.2 onder (iii) genoemde vonnis in de bodemprocedure was gewezen – het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Daaraan heeft het – voor zover in cassatie van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
Uitgangspunt is dat het hof zijn oordeel in beginsel moet afstemmen op het vonnis in de bodemzaak, en dat een uitzondering op dit uitgangspunt kan worden aanvaard als het vonnis van de bodemrechter klaarblijkelijk op een misslag berust en de zaak dermate spoedeisend is dat de beslissing op een tegen dat vonnis aangewend rechtsmiddel niet kan worden afgewacht, alsook indien sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter, ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen. (rov. 5.1)
De beslissingen in het bodemvonnis vormen geen misslagen. (rov. 5.3) Een eventuele misslag in het vonnis is overigens niet voldoende om de afstemmingsregel opzij te zetten. Econocom heeft niet aangevoerd dat de zaak zodanig spoedeisend is dat het hoger beroep in de bodemzaak niet kan worden afgewacht. Evenmin heeft zij zich beroepen op een wijziging van omstandigheden sinds het fourneren van stukken in eerste aanleg, op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat de rechtbank, indien zij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen. (rov. 5.5)
3 Beoordeling van het middel
3.1
Onderdeel 3 van het middel betoogt dat het hof heeft miskend dat een verbod tot het treffen van conservatoire maatregelen niet uitsluitend kan worden gebaseerd op de afstemmingsregel, maar dat hieraan een belangenafweging ten grondslag moet liggen, waarbij voor toewijzing van de vordering hoge eisen moeten worden gesteld.
3.2
De ‘afstemmingsregel’2 is niet van toepassing indien de gevraagde voorziening strekt tot opheffing van een conservatoire maatregel of tot een verbod tot het treffen van een dergelijke maatregel, en de uitspraak van de bodemrechter over de vordering ter verzekering waarvan de conservatoire maatregel strekt, nog geen kracht van gewijsde heeft gekregen. In een zodanig geval dienen de belangen van partijen te worden afgewogen, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat voor een vooralsnog niet vaststaande vordering verhaal mogelijk zal zijn ingeval de vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, terwijl de beslaglegger bij (definitieve) afwijzing van de vordering in de hoofdzaak voor de door het beslag ontstane schade aansprakelijk is. De omstandigheid dat de rechter in de hoofdzaak reeds uitspraak heeft gedaan, dient hierbij te worden betrokken.3
3.3
Uit het bestreden arrest blijkt niet dat het hof heeft onderkend dat het, in verband met het gevorderde verbod om conservatoire maatregelen te nemen, de hiervoor in 3.2 bedoelde belangenafweging moest maken. De klacht van het onderdeel is dus gegrond.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 oktober 2018;
- verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt Intralot in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Econocom begroot op € 956,18 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Intralot deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron, C.H. Sieburgh en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op 3 april 2020.