In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De Curator is in mei 2003 door de rechtbank Groningen benoemd tot curator in de toen uitgesproken faillissementen van de vennootschappen, genoemd in de kop van dit arrest onder a. tot en met g. (hierna: de zeven vennootschappen).
(ii) [eiseres] was groepshoofd van het [concern]. Eind 1995 heeft (een zekere, formele) ontvlechting en verzelfstandiging van het [concern] plaatsgevonden, waarbij [eiseres] de aandelen heeft overgedragen aan de nieuw opgerichte [H] B.V. (hierna: [H]). De zeven vennootschappen zijn (klein)dochters van [H]. [H] is eveneens in mei 2003 failliet verklaard, waarbij verweerder in cassatie (de Curator) ook tot curator is benoemd.
(iii) In het kader van de ontvlechting heeft [eiseres] aan [H] uit hoofde van lening bedragen ter beschikking gesteld.
(iv) ING Bank (hierna: ING) is met een aantal [H]-vennootschappen en (al dan niet verwante) andere vennootschappen in februari 2000 een kredietarrangement overeengekomen (hierna: het kredietarrangement). Het kredietarrangement vermeldt dat het is verstrekt onder de hoofdelijke aansprakelijkheid van negentien [H]- en andere vennootschappen, waaronder [eiseres], jegens ING. Het kredietarrangement is (mede) namens [eiseres] ondertekend.
(v) In april 2000 is tussen ING en onder andere [eiseres] (tezamen met andere vennootschappen, waaronder diverse van de zeven vennootschappen) een ‘compte joint en medeaansprakelijkheidsovereenkomst’ (hierna: de CJMO) gesloten. In die overeenkomst hebben onder meer [eiseres] en de andere vennootschappen hoofdelijke aansprakelijkheid aanvaard voor “al hetgeen zij of één of meer hunner aan de bank schuldig zijn of zullen worden, uit welke hoofde dan ook (…).” De CJMO strekte tot zekerheid voor de verplichtingen van onder meer deze vennootschappen en [eiseres] uit hoofde van het kredietarrangement, tot een bedrag van fl. 96.450.000,--.
(vi) Toen in mei 2003 het faillissement van de zeven vennootschappen werd uitgesproken, bedroeg de totale schuld aan ING onder het kredietarrangement, exclusief rente en kosten, € 31.772.425,36. Zowel [eiseres] als de zeven vennootschappen waren op dat moment partij bij het kredietarrangement. De schuld aan ING is vervolgens volledig afgelost door verrekening met de creditsaldi op de bankrekeningen en door onderhandse verkoop van onroerende zaken en bedrijfsuitrustingen van de zeven vennootschappen. De creditsaldi op de bankrekeningen van [eiseres] en de aan deze vennootschap toebehorende activa zijn niet verrekend, respectievelijk uitgewonnen ten behoeve van de aflossing van de schuld aan ING.
(vii) [eiseres] heeft nimmer ‘getrokken’ van het kredietarrangement.
(viii) [eiseres] heeft een vordering uit geldlening op [F] B.V. (hierna: [F]), een van de zeven vennootschappen (genoemd in de kop van dit arrest onder f.) ten bedrage van € 3.717.409,01 ingediend bij de Curator. De vordering is geplaatst op de lijst van erkende concurrente schuldeisers van [F].
(ix) Daarnaast heeft [eiseres] een vordering op [H] ten bedrage van € 2.505.753,--. Tussen partijen is inmiddels onherroepelijk komen vast te staan dat de zeven vennootschappen voor deze vordering hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens [eiseres].1
(x) Tussen partijen is (ook) een geschil ontstaan over de vraag of, zoals de Curator stelde, [eiseres] als hoofdelijk verbonden schuldenaar onder het kredietarrangement en de CJMO draagplichtig is op de voet van de art. 6:10-6:13 BW. Partijen hebben dit geschil voorgelegd aan arbiters van het Nederlands Arbitrage Instituut (hierna: het scheidsgerecht).
(xi) In hoger beroep heeft het scheidsgerecht op 6 mei 2013 vonnis gewezen. Daarin heeft het scheidsgerecht overwogen aanleiding te zien de vorderingen van de Curator toe te wijzen, zij het beperkt tot het bedrag van de door [eiseres] in het faillissement van [F] ingediende en erkende vordering en heeft het [eiseres] veroordeeld om aan de gezamenlijke failliete vennootschappen, vertegenwoordigd door de Curator, een totaalbedrag van € 3.717.409,01 te betalen.
(xii) Bij brief aan de Curator van 28 mei 2013 heeft [eiseres] een verrekeningsverklaring afgelegd, waarin zij verklaart, kort gezegd, dat zij hetgeen zij uit hoofde van het arbitraal vonnis in hoger beroep aan de gezamenlijke vennootschappen dient te betalen, verrekent met haar vordering op [F], althans haar vorderingen op de failliete vennootschappen en zich meer subsidiair op opschorting van betaling beroept gelet op haar tegenvorderingen.
(xiii) Omdat partijen van mening verschilden over de uitleg van het in hoger beroep gewe zen arbitraal vonnis, met name over de vraag of daarin besloten lag dat [eiseres] haar vordering op [F] zou kunnen verrekenen met het door het scheidsgerecht aan de failliete vennootschappen toegekende bedrag, heeft [eiseres] zich tot het scheidsgerecht gewend en verzocht om aanvulling c.q. toelichting.
(xiv) Bij brief van 2 juli 2013 heeft de voorzitter van het scheidsgerecht als volgt gereageerd:
“(...) Het verzoek is (…) gestoeld op de veronderstelling dat, gezien de omvang van het aan de curator toegewezen bedrag het de bedoeling van het Scheidsgerecht moet zijn geweest om [eiseres] (…) in staat te stellen dit bedrag volledig te verrekenen met haar erkende vordering in de boedel van [[F]], zodat de kwestie met gesloten beurs kan worden afgehandeld. Deze veronderstelling is echter onjuist. Het Scheidsgerecht heeft gemeend, met inachtneming van alle omstandigheden van het geval en in het licht van de redelijkheid en billijkheid als toepasselijke toetsingsnorm, de vordering van de curator zoals geformuleerd in het petitum van diens memorie van eis, te moeten beperken tot de omvang van hetgeen [eiseres] van de curator te vorderen heeft. Dat is de gedachte die steekt achter het vonnis, niet meer maar ook niet minder. (…) Nog los van de vraag of Verzoekers’ beroep op verrekening inderdaad kan worden aangemerkt als verweer tegen het gevorderde in dit geding, staat vast dat het daarvan geen onderdeel uitmaakte, ook niet in reconventie. (...)”