Deze bewezenverklaring steunt op het volgende bewijsmiddel:
“1. Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 16 september 2019 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2019259624-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 13-15):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Wij, verbalisanten [verbalisant 1], brigadier van politie Eenheid Den Haag en [verbalisant 2], verklaren het volgende:
Op 16 september 2019 werden wij binnengelaten in de woning van de [a-straat 1] te [plaats]. In de woonkamer hoorden wij dat aangever [betrokkene 1] aan ons vertelde dat zij op maandag 16 september 2019 in de woning door haar dochter [verdachte] was bedreigd met een mes en was mishandeld waardoor zij een wondje bij haar mond had. Wij zagen een wondje ter hoogte van de mond van aangever. Wij zijn naar de kamer van verdachte gegaan. Ik, verbalisant [verbalisant 1], deelde de verdachte direct mede dat zij was aangehouden, omdat zij haar moeder zou hebben mishandeld. Ik probeerde de verdachte, nadat ik haar had gezegd dat zij was aangehouden, uit te leggen dat zij mee moest komen, echter viel zij mij telkens in de rede en bleef zij op haar bed zitten. Ik pakte haar daarna met mijn rechterhand vast bij haar linker bovenarm en zei haar dat ze moest op staan. Ik voelde en zag dat zij de arm wegtrok, kennelijk omdat zij op het bed wilde blijven zitten.
Hierna trok ik de verdachte aan haar linker bovenarm naar boven om haar te laten staan. Ik voelde dat zij de arm weer terug trok. Hierna gebruikte ik meer kracht en trok de verdachte van het bed. Ik zag en voelde dat zij zich met alle kracht los trachtte te rukken. Ik pakte de verdachte naast haar linkerarm ook bij haar haar en drukte haar tegen de muur. Hierop hebben wij de verdachte de transportboeien omgedaan.”