Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op de dood van [aangever] .
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 16 december 2021 verklaard - zakelijk weergegeven -:
Op 6 oktober 2018 zaten we met een aantal mensen in het loungegedeelte van de muziekstudio [A] in Den Haag. Er kwam een auto aanrijden en aan de stem hoorde ik dat het [aangever] was.
Vervolgens ben ik naar buiten naar de auto gelopen. Ik heb mijn wapen getrokken, op hem gericht en helaas geschoten. Ik kwam aanlopen vanaf de passagierskant van de auto en het raam stond open. De loop van het wapen was in de auto. Ik heb mijn hand door het raam gestoken en vervolgens geschoten. De afstand was klein.
2. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 7 oktober 2019 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2018271295-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 29-32 procesdossier):
als de op voormelde datum afgelegde verklaring van aangever [aangever] :
Ik was op zaterdag 6 oktober 2018 bij een studio geweest op de [a-straat] in [plaats] . Ik reed langs de [b-straat] en daar zag ik een vriend van mij binnen zitten bij de muziekstudio [A] . Ik stopte met de auto voor de studio ter hoogte van [A] . Ik had de auto op de stoep geparkeerd, met de passagierskant aan de studiozijde. Na enkele seconden zag ik dat [verdachte] weer de studio uitkwam en de trap af kwam. Ik zag dat [verdachte] iets in zijn rechterhand had en naar mij toe liep. Op dat moment zag ik dat het een vuurwapen was dat [verdachte] in zijn hand had. [verdachte] liep met een verhoogd tempo naar mij toe met het wapen op mij gericht. [verdachte] liep naar de passagierskant van de auto. Ik zag dat [verdachte] zijn vinger op de trekker van het vuurwapen had, waarop een schot volgde. Ik voelde een enorme schok en werd in de autostoel gedrukt. Ik keek naar mijn broek en ik zag een gat in mijn broek zitten ter hoogte van mijn rechterheup.
3. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Den Haag van 14 juni 2019. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van [aangever] :
Toen [verdachte] weer naar beneden kwam lopen en bij de deur van de studio liep, zag ik hem met het wapen in zijn hand en dat hij het wapen ging doorladen. [verdachte] kwam toen bij de passagierskant staan, het raam aan die kant was open. Hij richtte zijn wapen op mij. [verdachte] schoot in mijn heup.
4. Een geschrift, zijnde een 'specialistenbericht' d.d. 19 oktober 2018, opgemaakt door de arts [betrokkene 2] . Deze verklaring houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van deze arts:
Patiënt werd opgenomen via de spoedeisende hulp in verband met een schotwond van de rechter heup. De patiënt was hemodynamisch stabiel en had geen andere letsels behoudens de schotwond van de heup met de kogel in situ. Er is een CT verricht waarop de kogel subcutaan op de rechter bil bleek te zitten, welke vervolgens operatief is verwijderd.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de poging doodslag op de gronden als vermeld in de pleitnota – kort en zakelijk weergegeven – dat de verdachte opzettelijk gericht op het been van de aangever heeft geschoten en dat de verdachte niet de aanmerkelijke kans heeft aanvaard aangever dodelijk te raken.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in casu poging doodslag – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Wat betreft de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden zoals die blijken uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting.
Op zaterdag 6 oktober 2018 was de verdachte in de muziekstudio [A] in Den [plaats] aanwezig. Omstreeks 19:00 uur stopte aangever met de auto voor de studio. Getuige [betrokkene 1] is naar buiten gegaan om de aangever te groeten. Vervolgens is de verdachte naar de deur van de muziekstudio gelopen. Er ontstond een woordenwisseling tussen de verdachte en de aangever, terwijl de aangever nog in de auto zat. De verdachte is hierna in de studio naar boven gelopen en vervolgens weer naar beneden gegaan. De verdachte is de studio uitgelopen richting de auto van aangever, heeft zijn wapen getrokken en doorgeladen en heeft op de aangever geschoten. De verdachte stond hierbij aan de passagierskant van de auto en heeft het wapen door het open raam gericht, terwijl de aangever aan de bestuurderskant van de auto zat. De aangever is hierbij geraakt in zijn rechterheup. In het ziekenhuis is een kogel uit de bil van de aangever verwijderd.
Het hof overweegt dat met het door de verdachte op korte afstand met een vuurwapen schieten op de aangever, die zich in een kleine ruimte – een auto – bevond, sprake is van een aanmerkelijke kans dat vitale lichaamsdelen van aangever zouden worden geraakt, waardoor hij zou komen te overlijden. Daarbij acht het hof van belang dat verdachte geen geoefende schutter was, de aangever achter het stuur van een auto zat, verdachte niet wist hoe de aangever zou reageren en dat de aangever is geraakt in de heup, derhalve op een plaats dichtbij vitale delen van het lichaam. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat aan de verklaring van de verdachte dat hij opzettelijk naar beneden heeft geschoten en de aangever niet dodelijk heeft willen raken, niet de door de verdachte gewenste betekenis kan worden toegekend.
Het hof is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zo zeer gericht op het uitschakelen van de aangever, en daarmee op zijn dood, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard.
Het verweer wordt verworpen.”
2.2.4
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 16 december 2021 houdt onder meer in:
“De verdachte legt op vragen van de oudste raadsheer een verklaring af, inhoudende:
U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik gericht heb op het been. Dat klopt. Ik wens een ander niet dood en ik zou nooit een ander dood willen maken. Ik heb het wapen expres naar beneden gericht. Het was makkelijker om recht vooruit te richten of ik had meerdere malen de trekker over kunnen halen. Ik ben blij dat ik de keuze heb gemaakt om op zijn been te richten.”
2.2.5
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Poging doodslag - vrijspraak
1. De rechtbank heeft terecht niet bewezen verklaard de ten laste gelegde poging doodslag.
Op pagina 35 en 36 van het eind PV is te zien, waar aangever is geraakt; in het bovenbeen, van boven naar beneden. Dit wordt ondersteund door de pleister op de bil van aangever. Dat is de plek waar de kogel is verwijderd. Als u dan een rechte baan trekt van de bovenste pleister naar de onderste bevestigt dit de rechte baan naar beneden, waarover cliënt heeft gesproken. Dat het OM het woord "heup" noemt, maakt dit niet anders.
Ook is het schieten op het bovenbeen van bovenaf naar beneden (naar de bil) naar uiterlijke verschijningsvorm niet te kwalificeren als gericht op het toebrengen van de dood c.q. dodelijk letsel.
Cliënt heeft ter hoogte van de heup geschoten, naar beneden, óp het been. Niets meer, niets minder. Dat is iets geheel anders dan het op de heup schieten.
Nu cliënt slechts op één meter afstand stond, hij het wapen voorbij het hoofd en bovenlichaam van aangever heeft gebracht - vide het letsel in het been - bevestigt dat juist dat cliënt niet op vitale delen van het lichaam heeft geschoten. Hard gezegd, had cliënt wel de intentie dan had hij wel in het hoofd of bovenlichaam van aangever geschoten.
Zojuist heb ik al overwogen dat cliënt niet op de heup, maar op het bovenbeen ter hoogte van de heup heeft geschoten. Maar zelfs al zou uw Hof al menen dat cliënt op de heup zou hebben geschoten, dan is dit niet in de zij noch in de zijkant van de heup. De zij zit in/aan de buik, niet in het been!
Vergeleken met onderhavige zaak staat vast dat cliënt heeft gericht op het been (OM noemt het heup), cliënt van een nóg kortere afstand dan in genoemde uitspraak schoot en dat cliënt "slechts" één schot heeft gelost. De conclusie is dat cliënt geen opzet had op het intreden van de dood, ook niet in voorwaardelijke zin.”
2.3.2
In zijn arrest van 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049 heeft de Hoge Raad verder overwogen dat wat betreft de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo’n kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld of van voorwaardelijk opzet zal, als de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent wat tijdens de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.