Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:HR:2023:1213

Hoge Raad
26-09-2023
26-09-2023
21/02345
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:623
In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2021:2201
Strafrecht
Cassatie

Medeplegen valsheid in geschrift door rechtspersoon, meermalen gepleegd (art. 225.1 Sr). Strafmotivering, draagkracht bij oplegging geldboete (art. 24 Sr). Is oplegging geldboete van € 75.000 toereikend gemotiveerd in licht van wat is aangevoerd over financiële situatie verdachte? Hof heeft kennelijk geoordeeld dat draagkracht van verdachte toereikend is om de opgelegde geldboete te voldoen, rekening houdend met draagkracht van verdachte “zoals van een en ander bij onderzoek ttz. is gebleken”. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Daarbij neemt HR in aanmerking dat weliswaar o.m. is aangevoerd dat “het bedrijf” op 15 april 2013 failliet is gegaan, maar dat namens verdachte geen concrete en actuele gegevens zijn verschaft over de financiële situatie van verdachte en/of de afwikkeling van het faillissement, waarover vertegenwoordiger van verdachte, tevens medeverdachte, nog wel heeft verklaard dat “het bedrijf” na een activatransactie “going concern” door een derde is overgenomen.

Volgt verwerping. CAG: anders. Samenhang met 21/02346.

Rechtspraak.nl
SR-Updates.nl 2023-0154
NJB 2023/2333
RvdW 2023/925

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 21/02345

Datum 26 september 2023

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 27 mei 2021, nummer 20-003593-16, in de strafzaak

tegen

[verdachte] B.V.,

voorheen gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2 Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1

Het cassatiemiddel klaagt dat de strafoplegging ontoereikend is gemotiveerd. Het voert daartoe aan dat de overweging van het hof dat het bij de oplegging van de geldboete acht heeft geslagen op de draagkracht van de verdachte, onbegrijpelijk is.

3.2.1

Het hof heeft de verdachte voor de feiten 2 en 3 (telkens): ‘het medeplegen van valsheid in geschrift, terwijl het feit wordt begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd’, veroordeeld tot een geldboete van € 75.000. De strafoplegging is als volgt gemotiveerd:

“Het standpunt van de advocaten-generaal

De advocaten-generaal hebben gevorderd dat aan verdachte, ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, een geldboete van € 135.000,00 zal worden opgelegd.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof - bij eventuele bewezenverklaring van één of meer feiten - bij bepalen van de straf rekening dient te houden met de forse overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM.

Het oordeel van het hof

Het hof overweegt, grotendeels overeenkomstig de rechtbank, als volgt.

De verdachte heeft zich gedurende drie jaar, als rechtspersoon, schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift.

Met behulp van geraffineerde afroommodules werden de salarissen van Poolse pluksters, die werkzaam waren bij [verdachte] , op verschillende wijzen afgeroomd. Vanaf 2011 waren er drie afroommodules ingebouwd in het tijdregistratiesysteem: de klokophaalpercentagemodule (welke vanaf juni 2011 naar 90 procent en in twee gevallen zelfs naar 85 procent is ingesteld), de correctiefactor van 30 tot 40 procent op de negatieve plukprestatie zelf en de module die ervoor zorgde dat de pauzetijden automatisch waren verwerkt in het tijdregistratiesysteem terwijl de daadwerkelijk genoten pauzetijden korter waren. Door invoering van deze modules bij enkel ‘Polenprofiel 13’ werden de Poolse pluksters stelselmatig gekort in hun uren en kwamen de daadwerkelijke gewerkte uren niet overeen met hetgeen vermeld stond op de salarisstroken.

Het hof acht het zeer wel mogelijk dat niet alleen de salarisstroken van de in de tenlastelegging genoemde Poolse pluksters in de jaren 2009 tot en met 2012 werden vervalst, maar dat dit op een veel grotere schaal plaatsvond. Binnen [verdachte] paste het gebruik van de afroommodules namelijk binnen de normale bedrijfsvoering, waardoor iedere Poolse plukster - in ieder geval na invoering van de klokkingen en de afroommodules in 2011 tot het uitschakelen daarvan in augustus 2012 - in meer of mindere mate is getroffen door het afromen van de door haar gewerkte uren. Ook delen van de bedrijfsadministratie, gebaseerd op deze afgeroomde uren, werden door de werking van deze afroommodules vals.

Gelet op het stelselmatig karakter van de door verdachte gepleegde feiten en de duur van de periode waarin zij deze gepleegd heeft, is het hof van oordeel dat de oplegging van een forse onvoorwaardelijke geldboete aan de orde is.

Het hof maakt voorts melding van de verklaringen van enkele slachtoffers, zoals die ter terechtzitting in hoger beroep zijn afgelegd.

Het hof acht de oplegging van een onvoorwaardelijke geldboete passend en in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de aard en hoedanigheid van de verdachte rechtspersoon en haar draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Redelijke termijn

Het hof houdt er bij de strafoplegging rekening mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. (...)

Het hof zal aan deze overschrijding consequenties verbinden. Zonder schending van de redelijke termijn zou een geldboete van € 100.000,00 passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van de hierna aan te geven straf.

Gelet op de vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde, komt het hof tot oplegging van een aanzienlijk lagere geldboete dan de geldboete die is geëist door de advocaten-generaal.”

3.2.2

Het proces-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep van 22, 26 en 29 april 2021 en 10, 11 en 20 mei 2021 houdt onder meer het volgende in:

“De raadsman deelt het volgende mede: (...)

Het bedrijf is inmiddels failliet en overgedaan aan [A] . (...)

De vertegenwoordiger van verdachte verklaart op vragen (....) die op schrift zijn gesteld door de verdediging (...) als volgt. (...)

Na mijn aanhouding vroeg het bedrijf faillissement aan. Een maand daarna, op 1 februari 2013, hadden bijna alle klanten hun contract opgezegd. Een maand later was het bedrijf in surseance. Op 15 april 2013 was het bedrijf failliet. Er was toen net een nieuwe financier die mij aansprakelijk stelde voor hun geleden schade. Die procedure heeft tot 2020 geduurd. In eerste aanleg en in hoger beroep zijn alle vorderingen afgewezen en ben ik vrijgesproken. Als gevolg van dit alles heeft het Openbaar Ministerie beslagen gelegd en is de Belastingdienst een procedure gestart. Deze procedure loopt sinds 2017. Het gaat om een behoorlijke vordering. Daarnaast is er een civiele procedure, die nu stilligt door alle andere procedures die lopen. In de procedure tegen de financier ben ik van alle aantijgingen vrijgesproken. Het ging daar niet over de afroommodule, maar over het faillissement en de daardoor misgelopen inkomsten voor de financier.

(...)

De vertegenwoordiger van verdachte verklaart omtrent de persoonlijke omstandigheden waarin verdachte verkeert, het volgende.

Toen ik was aangehouden en drie dagen later terugkwam, waren al mijn klanten weg en het bedrijf was gefailleerd. Ik voelde me zeer verantwoordelijk voor het bedrijf. Ik heb contact gezocht met [A] , de concurrent. Die heeft het bedrijf overgenomen. Ik heb er alles aan gedaan om het ‘going concern’ te laten overnemen. Ik vond het belangrijk dat het personeel werd overgenomen. Er heeft een activatransactie plaatsgevonden en het merendeel van het personeel is overgenomen (...) Als gevolg van dit, zijn er echter andere zaken ontstaan. Met een ex-aandeelhouder speelt er al lang een zaak. Ik heb hoge juridische kosten. Er speelt ook een behoorlijk conflict met de Belastingdienst. Alle zakelijke bezittingen die ik nog had, heb ik moeten verkopen om de juridische kosten te kunnen betalen, ook het onroerend goed.

(...)

De advocaat-generaal brengt het volgende naar voren.

De investeerders uit Qatar waren erg boos op de Rabobank, verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Indien dit waar is, heeft u daarvan gevolgen ondervonden?


De vertegenwoordiger van verdachte verklaart als volgt.

Het heeft me een vermogen gekost om die mensen civielrechtelijk van mijn lijf te houden. Ze hebben 76 beslagleggingen gedaan. De procedure heeft acht jaar geduurd. Ik ben in het gelijk gesteld, de uitspraak ligt er, maar mijn portemonnee is leeg.”

3.3

Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat de draagkracht van de verdachte toereikend is om de opgelegde geldboete te voldoen, rekening houdend met de draagkracht van de verdachte “zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken”. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat weliswaar onder meer is aangevoerd dat “het bedrijf” op 15 april 2013 failliet is gegaan, maar dat namens de verdachte geen concrete en actuele gegevens zijn verschaft over de financiële situatie van de verdachte en/of de afwikkeling van het faillissement, waarover de vertegenwoordiger van de verdachte, tevens medeverdachte, nog wel heeft verklaard dat “het bedrijf” na een activatransactie “going concern” door een derde is overgenomen.

3.4

Het cassatiemiddel faalt.

4 Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde geldboete van € 75.000.

5 Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete;

- vermindert de geldboete in die zin dat deze € 72.500 bedraagt;

- verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 september 2023.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.