Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:HR:2024:1012

Hoge Raad
09-07-2024
09-07-2024
24/00387
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:376
Strafrecht
Cassatie in het belang der wet

Cassatie in het belang van de wet. Aanspraak op proceskostenvergoeding voor administratiefberoepsfase in Wet Mulder zaken indien na opleggen van sanctie, maar terwijl beroepsprocedure aanhangig is, sanctiebedrag zoals dat is toegepast door ambtenaar die bevoegd is tot oplegging van administratie sanctie, is gewijzigd door regelgever. Hof heeft daarover overwogen dat aan die wijziging met terugwerkende kracht toepassing moet worden gegeven en dat grond bestaat voor proceskostenvergoeding omdat sprake is van “aan bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid”.

Hof heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat indien, nadat gedraging is verricht waarvoor aan betrokkene administratieve sanctie wordt opgelegd, wijziging in regelgeving t.a.v. toe te passen sanctiebedrag plaatsvindt die voor betrokkene gunstiger is, gewijzigd sanctiebedrag moet worden toegepast. Op beslissing die rechter o.g.v. art. 13a Wahv neemt over veroordeling in kosten die belanghebbende i.v.m. behandeling van administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, is o.m. art. 7:28.2 Awb van toepassing. Daaruit volgt dat voor veroordeling in kosten van betrokkene beslissend is of van “aan bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid” sprake is.

In geval dat voor betrokkene gunstige wijziging in regelgeving t.a.v. toe te passen sanctiebedrag plaatsvindt nadat gedraging door betrokkene is verricht, maar voordat administratieve sanctie door ambtenaar wordt opgelegd, is sprake van “aan bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid” als die ambtenaar bij die oplegging niet uitgaat van gunstiger sanctiebedrag.

Van “aan bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid” is echter niet sprake in geval dat op moment van oplegging van administratieve sanctie door de tot oplegging bevoegde ambtenaar is uitgegaan van juiste, want op dat moment o.g.v. regelgeving geldende sanctiebedrag, terwijl pas daarna (t.t.v. administratiefberoepsprocedure dan wel beroepsprocedure) a.g.v. na die oplegging in werking getreden verandering van regelgeving een voor overtreder gunstige wijziging in toe te passen sanctiebedrag heeft plaatsgevonden, waardoor aanleiding bestaat tot verlaging van sanctiebedrag. Proceskostenvergoeding a.b.i. art. 13a Wahv blijft dan achterwege, tenzij andere grond bestaat voor zo’n veroordeling. ‘s Hofs op dit punt andersluidende oordeel geeft blijk van onjuiste rechtsopvatting. Van belang is nog dat hier geschetst geval zich onderscheidt van geval waarin door rechter wordt geoordeeld dat t.t.v. oplegging van administratieve sanctie door bevoegde ambtenaar is uitgegaan van onjuiste uitleg of toepassing van wet.

N.a.v. HR:2020:563, dat door hof in overwegingen is betrokken, merkt HR tot slot op dat overweging in dat arrest dat, mede gelet op eigenstandig karakter Wahv, rechter bij toepassing van art. 13a Wahv grote mate van beoordelingsvrijheid toekomt, betrekking heeft op beantwoording van vraag of betrokkene geheel of gedeeltelijk in gelijk is gesteld en, in samenhang daarmee, wat redelijkerwijs toe te kennen bedrag is ter vergoeding van proceskosten. Positieve beantwoording van vraag of betrokkene geheel of gedeeltelijk in gelijk is gesteld brengt echter niet z.m. meer met zich dat ook sprake is van “aan bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid”. HR:2020:563 leidt daarom niet tot andere uitkomst.

Volgt vernietiging in het belang van de wet.

Rechtspraak.nl
V-N Vandaag 2024/1494
SR-Updates.nl 2024-0173
V-N 2024/33.16 met annotatie van Redactie
NJB 2024/1663
RvdW 2024/760
NJ 2024/276 met annotatie van W.H. Vellinga
JIN 2024/147 met annotatie van mr. dr. L.M. Koenraad, mr. dr. B. van der Vorm
FED 2024/111 met annotatie van G.C.D. Grauss
VR 2025/12

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 24/00387 CW

Datum 9 juli 2024

ARREST

op het beroep in cassatie in het belang van de wet van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 juli 2023, nummer Wahv 200.267.420/01, ECLI:NL:GHARL:2023:6369, in de zaak

van

[betrokkene],

hierna: de betrokkene.

1 De uitspraak van het hof

Op 28 juli 2023 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) de beslissing van de kantonrechter alsmede de beslissing van de officier van justitie vernietigd, de beschikking gewijzigd waarbij de administratieve sanctie is opgelegd, en de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene.

2 Het cassatieberoep

De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft beroep in cassatie in het belang van de wet ingesteld. De voordracht tot cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De vordering strekt tot vernietiging van het bestreden arrest. Onder 1.1 wordt de aanleiding van de vordering als volgt omschreven:

“Deze vordering tot cassatie in het belang der wet heeft betrekking op het arrest van het gerechtshof Leeuwarden, van 28 juli 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:6369, en betreft de vraag in hoeverre op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) een proceskostenvergoeding moet worden toegekend ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Meer specifiek gaat het om de vraag of er ook een vergoeding voor de proceskosten in de administratief beroepsfase moet worden toegekend indien na het opleggen van de sanctie het boetebedrag is verlaagd door de wetgever. Het hof beantwoordt die vraag in positieve zin. Verschillende kantonrechters geven op dat punt ‑ gemotiveerd ‑ blijk van een opvatting die lijnrecht staat tegenover die van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dat maakt gelet op de belangen van rechtseenheid en rechtsontwikkeling een uitspraak hierover van de Hoge Raad mijns inziens wenselijk. Op de achtergrond speelt daarbij de discussie die al sinds jaar en dag gevoerd wordt over het optreden in (ook) WAHV-zaken van particuliere bureaus die namens betrokkenen procederen tegen opgelegde verkeersboetes en daarbij de proceskostenvergoeding incasseren.”

3 De overwegingen van het hof

Het hof heeft in de bestreden uitspraak onder meer overwogen:

“18. Met betrekking tot het verzoek om een proceskostenvergoeding overweegt het hof het volgende.

19. De kantonrechter heeft het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen omdat de inleidende beschikking niet wordt vernietigd. De kantonrechter heeft daartoe gewezen op het arrest van het hof van 1 mei 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:3197).

20. Bij arrest van 28 april 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:3336) heeft het hof, naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 7 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:563), de maatstaf ter vaststelling wanneer een betrokkene geheel of gedeeltelijk in het gelijk is hersteld herzien. Daartoe heeft het hof het volgende overwogen:

‘Het aanwenden van rechtsmiddelen tegen een op basis van de Wahv opgelegde sanctie dient er in het algemeen op te zijn gericht die sanctie ongedaan te maken dan wel het te betalen bedrag te verlagen. Een ander doel kan zijn het aankaarten van vermeende fouten in de sanctiebeschikking om te bewerkstelligen dat de beschikking op grond daarvan wordt vernietigd of gewijzigd. Het voorgaande brengt naar het oordeel van het hof mee dat een betrokkene geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld wanneer de inleidende beschikking wordt vernietigd of wordt gewijzigd voor wat betreft het sanctiebedrag, de omschrijving van de gedraging en/of de feitcode. In dergelijke gevallen zijn door de betrokkene terecht rechtsmiddelen aangewend in de procedure waaraan de sanctiebeschikking ten grondslag ligt zodat in de regel een rechtens te respecteren belang bestaat bij vergoeding van de redelijkerwijs gemaakte proceskosten.’

21. De betrokkene is met de matiging van het sanctiebedrag in beroep bij de kantonrechter en in hoger beroep in het gelijk gesteld. Dat betekent dat aanleiding bestaat voor toekenning van een proceskostenvergoeding.

22. Met betrekking tot de hoogte van de toe te kennen proceskostenvergoeding, in het bijzonder de vraag of de in administratief beroep gemaakte proceskosten (ook) voor vergoeding in aanmerking komen, overweegt het hof het volgende. Ingevolge artikel 20d, vierde lid, van de Wahv junctis de artikelen 13a van de Wahv en 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het (administratief) beroep redelijkerwijs heeft moeten maken uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

23. Vastgesteld kan worden dat sprake is van herroeping van het bestreden besluit, nu -voor zover hier van belang- het bedrag van de bij inleidende beschikking opgelegde sanctie wordt gematigd.

24. Met betrekking tot de vraag of sprake is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid overweegt het hof dat in de Wahv de ambtenaar die de sanctie oplegt veelal een betrokkene niet hoeft te horen voordat hij een sanctie oplegt en daarnaast niet de bevoegdheid heeft om de hoogte van het bedrag van de sanctie af te stemmen op de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht en/of de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert. De ambtenaar dient toepassing te geven aan de door de regelgever vastgestelde tarieven. Eerst in administratief beroep kan de officier van justitie op de voet van artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wahv beoordelen of oplegging van een sanctie wel billijk is en overgaan tot bedoelde afstemming. Daartoe dient een betrokkene derhalve rechtsmiddelen aan te wenden.

25. Een strikte uitleg van het begrip “aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid” zou aldus meebrengen dat in veel gevallen een rechtzoekende de kosten die hij heeft gemaakt voor de noodzakelijkerwijs in te stellen rechtsmiddelen om in het gelijk te worden gesteld, niet vergoed kan krijgen. Het hof acht dit, in aanmerking genomen dat het hier de oplegging van punitieve sancties betreft, niet juist en zal daarom aan dit begrip een uitleg geven die past bij de wijze waarop de wetgever vorm heeft gegeven aan de oplegging van sancties op grond van de Wahv. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat bij de toepassing van de Wahv behoefte bestaat aan een eenvoudige en voorspelbare regeling met betrekking tot het vergoeden van proceskosten.

26. De uitleg die het hof geeft aan het begrip “aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid” in de zin van artikel 20d, vierde lid, van de Wahv junctis de artikelen 13a van de Wahv en 7:28, tweede lid, van de Awb komt erop neer dat indien de betrokkene in het gelijk wordt gesteld doordat in administratief beroep, in beroep bij de kantonrechter of in hoger beroep, wordt bepaald dat oplegging van de sanctie niet billijk is of het bedrag van de sanctie wordt gewijzigd, dit voor de toekenning van de proceskostenvergoeding aan de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd wordt toegerekend. Dit betreft niet alleen de situatie dat de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht of de omstandigheden waarin de persoon van de betrokkene verkeert nopen tot de conclusie dat oplegging van de sanctie niet billijk is of het bedrag van de sanctie moet worden gematigd, maar ook de situatie dat de regelgever hangende de beroepsprocedure de -door de ambtenaar toe te passen- sanctiebedragen heeft gewijzigd, welke wijziging, gelet op de regelgeving en jurisprudentie, genoemd in het arrest van het hof van 28 maart 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:2330) met terugwerkende kracht dient te worden toegepast.”

4 Juridisch kader

4.1

Artikel 13a lid 1 Wahv luidt:

“De kantonrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid, en 7:28, tweede, vierde en vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn van toepassing. Een natuurlijke persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Het Besluit proceskosten bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.”

Op grond van artikel 20d lid 4 Wahv is artikel 13a Wahv van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

4.2

De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) waarnaar wordt verwezen in artikel 13a lid 1 Wahv, luiden als volgt.

- Artikel 7:15 leden 2 tot en met 4:

“2. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

3. Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.

4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.”

- Artikel 7:28 leden 2, 4 en 5:

“2. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. In dat geval stelt het beroepsorgaan de vergoeding vast die het bestuursorgaan verschuldigd is.

4. Het verzoek wordt gedaan voordat het beroepsorgaan op het beroep heeft beslist. Het beroepsorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het beroep.

5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.”

4.3

In zijn arrest van 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:563, heeft de Hoge Raad onder meer overwogen:

“4.3.1 Ten aanzien van een proceskostenvergoeding op de voet van artikel 13a Wahv komen alleen die kosten voor vergoeding in aanmerking die de andere partij redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat dit het geval is als de betrokkene geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld. Bij het bepalen van het antwoord op de vraag wanneer daarvan sprake is, komt het hof een grote mate van beoordelingsvrijheid toe, mede gelet op het eigenstandige karakter van de Wahv.

4.3.2

Het hof heeft in de bestreden uitspraak als criterium geformuleerd ‑ waarbij het aansluiting heeft gezocht bij de regeling van de vergoeding van kosten op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering ‑ dat de vraag of een betrokkene in het gelijk is gesteld alleen bevestigend is te beantwoorden als de inleidende beschikking is vernietigd. Deze maatstaf is in zijn algemeenheid niet juist, omdat daaronder ook situaties kunnen worden gebracht waarin de betrokkene materieel wel geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld en de kosten dus in zoverre als regel redelijkerwijs voor vergoeding in aanmerking zouden moeten komen, ook zonder dat de inleidende beschikking is vernietigd. In dit verband zij opgemerkt dat voor proceskostenvergoeding ook aanleiding kan bestaan indien bijvoorbeeld het sanctiebedrag lager of op nihil wordt vastgesteld of indien de inleidende beschikking wordt gewijzigd wat betreft de omschrijving van de gedraging en de feitcode.

4.3.3

Voor gevallen waarin weliswaar de beslissing van de kantonrechter of de officier van justitie wegens het niet of onvoldoende nageleefd zijn van procedurele voorschriften wordt vernietigd, doch de onderliggende (boete)beschikking niet, en de betrokkene te dien aanzien inhoudelijk in het geheel niet in het gelijk is gesteld, kan - bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van voldoende rechtens te respecteren belang van de betrokkene - aanleiding bestaan vergoeding redelijkerwijs achterwege te laten, zoals het hof heeft gedaan in de onderhavige zaak, waarin het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond is verklaard en de rechtmatig opgelegde administratieve sanctie in stand is gebleven. Denkbaar is ook dat het hof in de aard en ernst van de verzuimen of gebreken die tot vernietiging van de beslissing van de kantonrechter of de officier van justitie nopen aanleiding vindt om voor door de betrokkene daadwerkelijk gemaakte proceskosten redelijkerwijs enig bedrag ter zake van (een deel van) die kosten toe te kennen. Daarbij zij aangetekend dat het hof in deze situaties uit een oogpunt van eenvoud en voorspelbaarheid zou kunnen bepalen voor gelijksoortige gevallen waarin de betrokkene daadwerkelijk proceskosten heeft gemaakt (voortaan) een bepaald (of op bepaalde wijze te berekenen) bedrag aan vergoeding van die kosten toe te kennen.”

5 Beoordeling van het cassatiemiddel

5.1

De vordering tot cassatie in het belang van de wet heeft betrekking op de vraag “in hoeverre op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) een proceskostenvergoeding moet worden toegekend ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Meer specifiek gaat het om de vraag of ook een vergoeding voor de proceskosten in de administratiefberoepsfase moet worden toegekend indien na het opleggen van de sanctie het boetebedrag is verlaagd door de wetgever” (vordering onder 1.1). Het cassatiemiddel heeft daarbij betrekking op de onder 3 weergegeven overweging van het hof over de situatie dat de regelgever, terwijl de beroepsprocedure aanhangig is, het sanctiebedrag zoals dat is toegepast door de ambtenaar die bevoegd is tot oplegging van de administratieve sanctie, heeft gewijzigd. Het hof heeft daarover overwogen dat aan die wijziging met terugwerkende kracht toepassing moet worden gegeven, en dat grond bestaat voor een veroordeling in de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken als bedoeld in artikel 13a Wahv (in samenhang met artikel 20d lid 4 Wahv en artikel 7:28 lid 2 Awb). Die grond is naar het oordeel van het hof erin gelegen dat in de genoemde situatie sprake is van een “aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid”. Het cassatiemiddel voert in de kern aan dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat daarbij sprake is van een “aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid”.

5.2.1

Het hof heeft terecht het volgende tot uitgangspunt genomen. Als, nadat de gedraging is verricht waarvoor aan de betrokkene een administratieve sanctie wordt/is opgelegd, een wijziging in de regelgeving ten aanzien van het toe te passen sanctiebedrag plaatsvindt die voor de betrokkene gunstiger is, moet het gewijzigde sanctiebedrag worden toegepast door de ambtenaar bij de oplegging van de sanctie, de officier van justitie die beslist op een administratief beroep tegen de beschikking waarbij de sanctie is opgelegd, of de rechter die op het (hoger) beroep beslist.

5.2.2

Op de beslissing die de rechter op grond van artikel 13a Wahv neemt over de veroordeling in de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, is onder meer artikel 7:28 lid 2 Awb van toepassing. Daaruit volgt dat voor een veroordeling in de kosten van de betrokkene, zoals bedoeld in die bepaling, beslissend is of van een “aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid” sprake is.

5.2.3

In het geval dat de voor de betrokkene gunstige wijziging in de regelgeving ten aanzien van het toe te passen sanctiebedrag plaatsvindt nadat de gedraging door de betrokkene is verricht, maar voordat de administratieve sanctie door de ambtenaar wordt opgelegd, is sprake van een “aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid” als die ambtenaar ‑ in strijd met wat onder 5.2.1 is overwogen ‑ bij die oplegging niet uitgaat van het voor de betrokkene gunstiger sanctiebedrag.

5.2.4

Van een “aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid” is echter niet sprake in het geval dat op het moment van de oplegging van de administratieve sanctie door de tot oplegging bevoegde ambtenaar is uitgegaan van het juiste, want op dat moment op grond van de regelgeving geldende sanctiebedrag, terwijl pas daarna ‑ ten tijde van de administratiefberoepsprocedure bij de officier van justitie dan wel de beroepsprocedure bij de rechter die op het (hoger) beroep beslist ‑ als gevolg van een na die oplegging in werking getreden verandering van regelgeving een voor de overtreder gunstige wijziging in het toe te passen sanctiebedrag heeft plaatsgevonden, waardoor overeenkomstig wat onder 5.2.1 is overwogen, in de betreffende beroepsprocedure aanleiding bestaat tot verlaging van het sanctiebedrag.1 Een veroordeling in de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken als bedoeld in artikel 13a Wahv blijft dan achterwege, tenzij een andere grond bestaat voor zo’n veroordeling. Het op dit punt andersluidende oordeel van het hof geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Van belang is nog dat het hier geschetste geval, waarin in de administratiefberoepsprocedure of de beroepsprocedure bij de rechter die op het (hoger) beroep beslist, een gewijzigd sanctiebedrag moet worden toegepast vanwege een voor de betrokkene gunstige wijziging in de regelgeving die na de oplegging van de administratieve sanctie heeft plaatsgevonden, zich onderscheidt van het geval waarin door de rechter wordt geoordeeld dat ten tijde van de oplegging van de administratieve sanctie door de bevoegde ambtenaar is uitgegaan van een onjuiste uitleg of toepassing van de wet.2

5.2.5

Naar aanleiding van het onder 4.3 genoemde arrest van de Hoge Raad, dat door het hof in zijn onder 3 weergegeven overwegingen is betrokken, merkt de Hoge Raad tot slot het volgende op. De overweging van de Hoge Raad in dat arrest dat, mede gelet op het eigenstandige karakter van de Wahv, de rechter bij de toepassing van artikel 13a Wahv een grote mate van beoordelingsvrijheid toekomt, heeft betrekking op de beantwoording van de vraag of de betrokkene geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld en, in samenhang daarmee, wat het redelijkerwijs toe te kennen bedrag is ter vergoeding van de proceskosten. Een positieve beantwoording van de vraag of de betrokkene geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, brengt echter niet zonder meer met zich dat ook sprake is van een “aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid”. Het onder 4.3 genoemde arrest leidt daarom niet tot een andere uitkomst.

5.3

Het cassatiemiddel slaagt.

6 Beslissing

De Hoge Raad vernietigt in het belang van de wet het bestreden arrest.

Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, de vice-president J.A.R. van Eijsden en de raadsheer A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juli 2024.

1 Zie in deze zin ook onder meer Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 25 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP6331, rechtsoverweging 2.3, Centrale Raad van Beroep 11 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3988, rechtsoverweging 5, Centrale Raad van Beroep 27 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2104, rechtsoverweging 4.5, en College van Beroep voor het bedrijfsleven 18 juli 2023, ECLI:NL:CBB:2023:363, rechtsoverweging 7.

2 Vgl. HR 20 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2588, rechtsoverweging 5.2.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.