Medeplegen voorbereiding moord (art. 289 Sr) en voorbereiding van opzettelijke brandstichting en/of ontploffing teweegbrengen begaan met terroristisch oogmerk (art. 157 jo. art. 176a Sr), deelneming aan terroristische organisatie (art. 140a.1 Sr) en voorbereiden/bevorderen van terroristische misdrijven (art. 134a Sr). 1. Uitdrukkelijk onderbouwd standpunt t.a.v. alternatief scenario, art. 359.2 Sv. 2. Verweren strekkende tot bewijsuitsluiting op de grond dat OM doelbewust zou hebben nagelaten opsporingsbevoegden aan te (doen) wenden (door politie) om gebruik te kunnen maken van AIVD-informatie die was vergaard tegen mededader. 3. Tallon-criterium, verbod op uitlokking. 4. Afwijzing van ttz. in hoger beroep voorwaardelijk gedane getuigenverzoeken.
HR: art. 81.1 RO onder verwijzing naar HR:2024:814 t.a.v. Tallon-criterium. Samenhang met 22/02193 en 22/02081.
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 7 juni 2022, nummer 22-002877-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben B.Th. Nooitgedagt en F.T.C. Dölle, beiden advocaat in Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2 Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
2.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twaalf jaren en zes maanden.
3 Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten – wat betreft het derde cassatiemiddel mede gelet op de gronden die in rubriek 3 zijn vermeld in het vandaag uitgesproken arrest in de zaak 22/02081, ECLI:NL:HR:2024:814 – niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet verder te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze twaalf jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juni 2024.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: