Aanleiding voor de vordering tot cassatie in het belang der wet is het volgende.
(i) Bij arrest van 30 mei 2002 heeft het gerechtshof Amsterdam ten laste van betrokkene bewezen verklaard dat hij op 8 april 2000 te Amsterdam, terwijl hij als arts werkzaam was in de gezondheidszorg, ontucht heeft gepleegd met een zestienjarige die zich als patiënt aan de hulp en zorg van betrokkene had toevertrouwd. Het gerechtshof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als “als degene werkzaam in de gezondheidszorg met iemand die zich als patiënt aan zijn hulp en/of zorg heeft toevertrouwd ontucht plegen” (art. 249 lid 2, onder 3, Sr). Het gerechtshof heeft betrokkene op de voet van art. 9a Sr schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.2
(ii) Na de verkiezingen in 2021 voor de Staten van Curaçao heeft een politieke partij betrokkene bij de formateur voorgesteld voor het ambt van minister van justitie.
(iii) Betrokkene heeft zich na justitieel onderzoek door de procureur-generaal van Curaçao, Sint-Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba teruggetrokken als kandidaat-minister.
(iv) Betrokkene heeft, voor zover in cassatie van belang, gevorderd dat de rechter voor recht verklaart dat betrokkene niet is veroordeeld in de zin van art. 7 Livm.
(v) Het gerecht heeft de vordering afgewezen.3
(vi) Het hof heeft het vonnis van het gerecht vernietigd en de vordering toegewezen.4 Het heeft onder meer het volgende overwogen:
“2.5 In de terminologie van het Wetboek van Strafvordering en de strafkamer van de Hoge Raad wordt een verdachte pas veroordeeld als de strafrechter in een uitspraak een straf aan de verdachte oplegt. In overeenstemming daarmee pleegt een dictum waarbij straf wordt opgelegd te luiden: "Veroordeelt de verdachte tot (...)" en pleegt de strafrechter in de dicta die aan dat dictum voorafgaan, niet te spreken van "veroordeelde", maar van "verdachte" en in de dicta die op het dictum van de strafoplegging volgen niet langer te spreken van "verdachte", maar van "veroordeelde". Vanaf het moment dat de strafrechter de veroordeling tot straf uitspreekt, geldt de verdachte dus als veroordeelde. In dit geval is aan [betrokkene] geen straf opgelegd. In de terminologie van het Wetboek van Strafvordering en de strafkamer van de Hoge Raad is hij dus niet veroordeeld, ook al is er een bewezenverklaring uitgesproken, is het bewezenverklaarde strafbaar verklaard en is [betrokkene] (aangeduid als verdachte) daarvoor strafbaar verklaard.