Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:HR:2025:29

Hoge Raad
14-01-2025
14-01-2025
23/03552
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:1120
In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2023:2003, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Strafrecht
Cassatie

OM-cassatie. Vrijspraak t.z.v. deelneming aan voortzetting van werkzaamheid van verboden organisatie, art. 140.2 (oud) Sr. Kan dragen van kleding van lokale, op zichzelf niet verboden, chapter van (verboden) motorclub worden aangemerkt als “voortzetting van werkzaamheid” van verboden organisatie a.b.i. art. 140.2 (oud) Sr? Art. 2:20.1 BW. Aan delictsbestanddeel “voortzetting van werkzaamheid” a.b.i. art. 140.2 (oud) Sr komt ruime uitleg toe, waarbij het gaat om “iedere gedraging die ten dienste staat aan het voortbestaan van de verboden organisatie” (vgl. HR:2023:1612). Hof heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat voor oordeel of sprake is van “voortzetting van werkzaamheid” a.b.i. art. 140.2 (oud) Sr is vereist dat gedraging van verdachte ten dienste staat aan voortbestaan van verboden organisatie. Met overweging dat art. 140.2 (oud) Sr “niet ruim” moet worden uitgelegd, heeft hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat enkele gedraging van het op openbare weg dragen van kleding van lokale, op zichzelf niet verboden, chapter van (verboden) motorclub niet kan worden aangemerkt als “voortzetting van werkzaamheid” van verboden organisatie. Dat oordeel getuigt van te beperkte uitleg van delictsbestanddeel “voortzetting van werkzaamheid”. Mede gelet op gronden waarop verbodenverklaring en ontbinding berusten, kan ook zo’n gedraging worden aangemerkt als gedraging die ten dienste staat aan voortbestaan van deze verboden organisatie.

Volgt vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 23/02585.

Rechtspraak.nl
SR-Updates.nl 2025-0006

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 23/03552

Datum 14 januari 2025

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 29 augustus 2023, nummer 23-000610-22, in de strafzaak

tegen

[verdachte] ,

geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,

hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.

De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

De raadsman van de verdachte, M.E. van der Werf, advocaat in Amsterdam, heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2 Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1

Het cassatiemiddel klaagt onder meer over het oordeel van het hof dat het delictsbestanddeel ‘voortzetting van de werkzaamheid’ als bedoeld in artikel 140 lid 2 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) “niet ruim” moet worden uitgelegd.

2.2.1

Aan de verdachte is primair tenlastegelegd dat:

“hij op of omstreeks 11 juni 2020 in de gemeente Beverwijk en/of in de gemeente Heemskerk heeft deelgenomen aan de voortzetting van de werkzaamheid van een organisatie die bij een onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden is verklaard, immers heeft hij verdachte toen en daar op de openbare weg een hesje met patches en/of afbeeldingen en/of teksten gedragen dat nagenoeg gelijk is/was aan een hesje met patches en/of afbeeldingen en/of teksten van Bandidos MC Holland, welke Bandidos MC Holland bij onherroepelijke uitspraak van de Hoge Raad van 24 april 2020 verboden is verklaard.”

2.2.2

Het hof heeft de verdachte vrijgesproken. Het heeft daartoe onder meer overwogen:

“Aan de verdachte is primair ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan de voortzetting van de werkzaamheid van een bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden verklaarde organisatie als bedoeld in artikel 140, tweede lid, Sr. Dit artikellid brengt een beperking aan van de in de Grondwet en het EVRM gewaarborgde vrijheid van vereniging en vrijheid van meningsuiting en moet daarom, naar het oordeel van het hof, strikt worden uitgelegd. Uit het parlementaire debat zoals dat ten tijde van de invoering van artikel 140, tweede lid, Sr is gevoerd blijkt dat de wetgever evenmin een omvangrijke beperking van die grondrechten voor ogen stond. Daaruit leidt het hof af dat voor de vaststelling dat sprake is van voortzetting van de werkzaamheid van een verboden organisatie vereist is dat de gedraging van de verdachte ten dienste stond aan het voortbestaan van de verboden organisatie. Daarbij dient de ten laste gelegde gedraging van de verdachte een aandeel te hebben in de voortzetting van de werkzaamheid van de verboden verklaarde en ontbonden rechtspersoon, dan wel deze te ondersteunen, waardoor een verboden organisatie voort gaat op een wijze die strijdig is met de openbare orde.

Anders dan de advocaat-generaal legt het hof de strekking van artikel 140, tweede lid, Sr ten tijde van het tenlastegelegde daarom niet ruim uit. Dat rond een wetswijziging na het tijdstip van het tenlastegelegde in het parlementaire debat een ruimere uitleg is voorgestaan, is voor de beoordeling van deze zaak niet bepalend.

Naar het oordeel van het hof kan niet worden vastgesteld dat de verdachte door het dragen van een hesje van Bandidos Amsterdam – een niet verboden organisatie – een aandeel heeft gehad in, dan wel de voortzetting van de werkzaamheid van de verboden verklaarde en ontbonden rechtspersoon Bandidos Holland MC heeft ondersteund, waardoor deze verboden organisatie voort is gegaan op een wijze die strijdig is met de openbare orde. Gelet daarop is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.”

2.3.1

Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende bepalingen van belang.

- Artikel 2:20 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW):

“Een rechtspersoon waarvan het doel of de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, wordt door de rechtbank op verzoek van het openbaar ministerie verboden verklaard en ontbonden.”

- Artikel 140 lid 2 Sr is geplaatst in Titel V van Boek 2 (“Misdrijven tegen de openbare orde”) en luidde ten tijde van het tenlastegelegde feit (voorafgaand aan de inwerkingtreding van de onder 2.3.2 te noemen wet):

“Deelneming aan de voortzetting van de werkzaamheid van een organisatie die bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden is verklaard of van rechtswege is verboden of ten aanzien waarvan een onherroepelijke verklaring als bedoeld in artikel 122, eerste lid, van Boek 10 Burgerlijk Wetboek is afgegeven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.”

2.3.2

Het nader rapport bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 23 juni 2021 tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ter verruiming van de mogelijkheden tot het verbieden van rechtspersonen (Stb. 2021, 310) houdt onder meer in:

“De Afdeling constateert dat de strafbaarheid wegens voortzetting van de activiteiten van een ex artikel 2:20 BW onherroepelijk verboden rechtspersoon, als bedoeld in artikel 140 lid 2 Sr, in feite een dode letter is, mede omdat onduidelijkheid bestaat over de betekenis en reikwijdte daarvan. Duidelijker zou moeten worden wat wordt verstaan onder «de werkzaamheid» van een verboden organisatie in de zin van artikel 140 lid 2 Sr. Tevens stelt de Afdeling dat de effectiviteit van artikel 140 lid 2 Sr zou kunnen worden vergroot door het verwarrende bestanddeel «deelneming» te schrappen en door opname in de wet van een niet-limitatieve opsomming van concrete voortzettingsgedragingen. De kern van artikel 140 lid 2 Sr is dat de voortzetting van activiteiten van een ex artikel 2:20 BW onherroepelijk verboden rechtspersoon strafbaar is. Die strafbaarheid staat los van de vraag welke activiteiten of welke doelen aanleiding zijn geweest voor de verbodenverklaring zelf. Dit uitgangspunt geldt ongeacht de vorm waarin de voortzetting plaatsvindt, of het directe dan wel indirecte karakter van de voortzetting. In die zin past een ruime uitleg bij het begrip «voortzetting van de werkzaamheid», bedoeld in artikel 140 lid 2 Sr. Over de vraag op welke concrete wijzen de voortzetting zoal z’n beslag kan krijgen, zwijgt artikel 140 lid 2 Sr.
Voortzettingsgedragingen kunnen zich in velerlei vorm voordoen. Het gaat daarbij om iedere gedraging die ten dienste staat aan het voortbestaan van de verboden organisatie. Ter illustratie zij gewezen op: het organiseren van een betoging, evenement of vergadering, het oprichten van een nieuwe (vergelijkbare) organisatie, het voeren van een ledenadministratie, het «in de lucht» houden van een website en het houden van fondsenwervingsacties ten behoeve van een verboden rechtspersoon of een daarmee vergelijkbare opvolger. Een combinatie van dergelijke factoren levert eerder bewijs op van de voortzetting van de activiteiten van een verboden rechtspersoon.
De casuïstiek is hier dermate groot, dat iedere wettelijke opsomming, zelfs een indicatieve, bij voorbaat te kort zou schieten, en voor de rechtsontwikkeling misschien zelfs een onnodig verstarrend effect zou kunnen hebben. Daarom is volstaan met de genoemde verduidelijking in de toelichting. Wel is, overeenkomstig het advies van de Afdeling, het verwarrende bestanddeel «deelneming aan» geschrapt. Daarmee wordt verduidelijkt dat het voor de strafbaarheid ex artikel 140 lid 2 Sr moet gaan om de daadwerkelijke «voortzetting» van de activiteiten van een verboden rechtspersoon. Een aparte bewezenverklaring van «deelneming», zoals de huidige tekst van artikel 140 lid 2 Sr zou kunnen suggereren, is daarbij niet van belang.”
(Kamerstukken II 2019/20, 35366, nr. 4, p. 8-9.)

2.4

Mede in het licht van de onder 2.3.2 weergegeven wetsgeschiedenis – waarmee de wetgever een verduidelijking heeft willen geven van wat onder het delictsbestanddeel ‘voortzetting van de werkzaamheid’ in de zin van artikel 140 lid 2 (oud) Sr moet worden verstaan – komt aan dat bestanddeel een ruime uitleg toe, waarbij het gaat om “iedere gedraging die ten dienste staat aan het voortbestaan van de verboden organisatie” (vgl. HR 5 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1612).

2.5.1

Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 20 december 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:6241 (in zoverre bekrachtigd bij beschikking van het hof Arnhem-Leeuwarden van 18 december 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10865) is Bandidos Motorcycle Club Holland (hierna: BMC Holland) op grond van artikel 2:20 BW verboden verklaard en ontbonden, omdat de werkzaamheid van BMC Holland in strijd is met de openbare orde. De verbodenverklaring houdt in dat de aanwezigheid van de Bandidos in Nederland, in welke verschijningsvorm ook, wordt beëindigd.
De aanleiding van die, met de beschikking van de Hoge Raad van 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:797 onherroepelijk geworden verbodenverklaring is – kort gezegd – de binnen BMC Holland bestaande cultuur waarin het plegen van (ernstig) geweld wordt gestimuleerd, in welk verband in die procedure is vastgesteld dat de leden van BMC Holland de naam “Bandidos” en hun “colors” (kleding met naar BMC Holland verwijzende uiterlijke kenmerken) gebruiken om hun daden en woorden kracht bij te zetten. In die procedure is verder vastgesteld dat alleen personen die lid zijn van een bij BMC Verenigde Staten, BMC Europe of BMC Australasia aangesloten chapter de (wereldwijd dezelfde) clubkleding van Bandidos mogen dragen – veelal mouwloze leren vesten in de clubkleuren (colors), met daarop de naam “Bandidos MC” en met daarop dezelfde soort symbolen – en dat deze symbolen binnen BMC een zelfde betekenis hebben. Voorts is vastgesteld dat de Bandidos zichzelf typeren als een motorclub (MC) met een cultuur van wetteloosheid, een “outlaw-cultuur” omdat zij zichzelf zien als een “1%”-MC en dat ook expliciet uitdragen: de Bandidos tonen het “1%”-teken – een teken waarmee MC’s en hun leden aan de buitenwereld laten zien dat zij buiten de wet (willen) opereren, dat zij “outlaws” zijn – in het openbaar, bijvoorbeeld op de colors (door middel van de “1%”-patch).
De verbodenverklaring en ontbinding van BMC Holland strekken zich niet uit over de lokale Nederlandse afdelingen (chapters) van de Bandidos motorclub.

2.5.2

Het hof heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat voor het oordeel of sprake is van de ‘voortzetting van de werkzaamheid’ als bedoeld in artikel 140 lid 2 (oud) Sr is vereist dat de gedraging van de verdachte ten dienste staat aan het voortbestaan van de verboden organisatie. Met zijn overweging dat artikel 140 lid 2 (oud) Sr “niet ruim” moet worden uitgelegd, heeft het hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat de enkele gedraging van het op de openbare weg dragen van kleding van een lokale, op zichzelf niet verboden, Bandidos chapter niet kan worden aangemerkt als de ‘voortzetting van de werkzaamheid’ van de verboden organisatie BMC Holland. In het licht van wat onder 2.4 is vooropgesteld, getuigt dat oordeel van een te beperkte uitleg van het delictsbestanddeel ‘voortzetting van de werkzaamheid’. Mede gelet op de in 2.5.1 weergegeven gronden waarop de verbodenverklaring en ontbinding berusten, kan ook zo’n gedraging worden aangemerkt als een gedraging die ten dienste staat aan het voortbestaan van deze verboden organisatie.

2.6

De klacht is gegrond. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

3 Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt de uitspraak van het hof;

- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 januari 2025.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.