Het hof heeft de verdachte vrijgesproken. Het heeft daartoe onder meer overwogen:
“Aan de verdachte is primair ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan de voortzetting van de werkzaamheid van een bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden verklaarde organisatie als bedoeld in artikel 140, tweede lid, Sr. Dit artikellid brengt een beperking aan van de in de Grondwet en het EVRM gewaarborgde vrijheid van vereniging en vrijheid van meningsuiting en moet daarom, naar het oordeel van het hof, strikt worden uitgelegd. Uit het parlementaire debat zoals dat ten tijde van de invoering van artikel 140, tweede lid, Sr is gevoerd blijkt dat de wetgever evenmin een omvangrijke beperking van die grondrechten voor ogen stond. Daaruit leidt het hof af dat voor de vaststelling dat sprake is van voortzetting van de werkzaamheid van een verboden organisatie vereist is dat de gedraging van de verdachte ten dienste stond aan het voortbestaan van de verboden organisatie. Daarbij dient de ten laste gelegde gedraging van de verdachte een aandeel te hebben in de voortzetting van de werkzaamheid van de verboden verklaarde en ontbonden rechtspersoon, dan wel deze te ondersteunen, waardoor een verboden organisatie voort gaat op een wijze die strijdig is met de openbare orde.
Anders dan de advocaat-generaal legt het hof de strekking van artikel 140, tweede lid, Sr ten tijde van het tenlastegelegde daarom niet ruim uit. Dat rond een wetswijziging na het tijdstip van het tenlastegelegde in het parlementaire debat een ruimere uitleg is voorgestaan, is voor de beoordeling van deze zaak niet bepalend.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden vastgesteld dat de verdachte door het dragen van een hesje van Bandidos Amsterdam – een niet verboden organisatie – een aandeel heeft gehad in, dan wel de voortzetting van de werkzaamheid van de verboden verklaarde en ontbonden rechtspersoon Bandidos Holland MC heeft ondersteund, waardoor deze verboden organisatie voort is gegaan op een wijze die strijdig is met de openbare orde. Gelet daarop is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.”