1 De procedure Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- een brief met producties van 30 juni 2015 van de zijde van gedaagde;
- een brief met producties van 6 juli 2015 van de zijde van eiser;
- de ter openbare terechtzitting op 7 juli 2015 overgelegde pleitnotities, die zijn voorgedragen.
Vonnis is bepaald op heden.
2 De vordering en het verweer 2.1 Eiser vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad,
gedaagde te veroordelen zijn loon vanaf 26 mei 2015 door te betalen totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd, wat betreft de inmiddels opgelopen achterstand, te vermeerderen conform artikel 1614q BW. Tevens vordert hij directe weder tewerkstelling overeenkomstig de overeen gekomen werkzaamheden, kosten rechtens. Eiser heeft overgelegd een salarisstrook waaruit een basissalaris blijkt van Afl. 2.508,84 per quincena. Eveneens blijkt daaruit dat de werkzaamheden zijn ingegaan per 1 september 2014. Eiser stelt door gedaagde per e-mail te zijn ontslagen.
2.2
Gedaagde voert gemotiveerd verweer. Zij stelt dat tussen partijen geen sprake was van een reële arbeidsovereenkomst. Eiser en gedaagde zijn directrice, hebben een affectieve relatie gehad, waaruit kinderen zijn geboren. De directrice is vanaf 1 september begonnen met betalingen aan eiser omdat deze het financieel en psychisch erg moeilijk had. Er werd voor gekozen om eiser op de loonlijst van gedaagde te zetten omdat de kosten dan zouden kunnen worden afgetrokken. Pas achteraf heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat er sprake was van een reële arbeidsovereenkomst. Volgens gedaagde is daarvan geen sprake. Eiser heeft nooit echt gewerkt in de zin van een arbeidsovereenkomst en is ook niet komen opdagen nadat zijn gemachtigde de nietigheid van het vermeende ontslag had ingeroepen. Gedaagde heeft de betalingen onverplicht verricht en heeft deze stopgezet omdat de kosten de pan uitrezen. Dat gedaagde eiser heeft gesommeerd te komen werken, was omdat eisers gemachtigde stelde dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst en dat er sprake was van een nietig ontslag. Eiser heeft zich echter – na daartoe te zijn opgeroepen - niet op het werk gemeld.
3 De beoordeling
3.1
Ter zitting heeft het gerecht eiser gevraagd naar de aard van de werkzaamheden die hij naar zijn mening verrichtte. Eiser heeft erkend dat het hier niet gaat om een normale arbeidsverhouding. Eiser bepaalde zelf wanneer hij kwam, hij gaf aan niet het uit de loonstrook blijkende aantal uren te hebben gewerkt, hij had geen vaste werktijden en verrichtte de door hem gestelde werkzaamheden naar eigen inzicht. Blijkens het inleidend verzoekschrift onder het kopje “achtergrond” beschouwt eiser zichzelf als rechthebbende op een deel van de aandelen in gedaagde. De directrice zou de aandelen van eiser als houdster onder zich hebben. Daarover zou het achterliggende conflict tussen hem en de directrice gaan. De directrice zou zich op het standpunt stellen dat haar alle aandelen toekomen.
3.2
Gezien deze achtergrond is het naar het oordeel van de kort gedingrechter voorshands onaannemelijk dat partijen beoogd hebben de voor een arbeidsovereenkomst kenmerkende gezagsverhouding af te spreken. Tegen deze achtergrond van de zaak (niet ter discussie staat dat de directrice en hij gedurende 17 jaar een relatie hebben gehad, waaruit ook kinderen zijn geboren) en de geldnood waarin eiser verkeert, wint bovendien het verweer van gedaagde geloofwaardigheid dat het hier niet gaat om een arbeidsovereenkomst, maar om een afspraak tot voorziening in levensonderhoud voor eiser, die partijen om fiscale redenen de vorm van een arbeidsovereenkomst hebben gegeven. Dat eiser dingen doet voor het bedrijf, acht de rechter daarbij niet-onaannemelijk, maar vermoedelijk, gelet op eisers gepretendeerde mede-aandeelhouderschap, gaat het hier eerder om bezigheden die met die positie samenhangen dan om werkzaamheden die hij in een gezagsverhouding tot gedaagde verricht.
3.3
Dat er aan de betalingen door gedaagde aan eiser een overeenkomst ten grondslag ligt, acht het gerecht – als gezegd - aannemelijk. Op zich mag gedaagde een zodanige overeenkomst (kennelijk aangegaan voor onbepaalde tijd) opzeggen. Maar daarbij moet zij wel rekening houden met de gerechtvaardigde belangen van eiser. Dat eiser in een bodemprocedure recht zal blijken te hebben op betalingen uit hoofde van deze overeenkomst, alvorens deze met inachtneming van een redelijke termijn zal zijn opgezegd, is aannemelijk. Het gerecht acht het spoedeisende belang van eiser eveneens aannemelijk. Om die reden zal het gerecht bepalen dat gedaagde nog gedurende drie maanden eiser zal doorbetalen, op de voet zoals door hen overeen gekomen.
3.4
Nu partijen ieder deels in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
4 De beslissing
De rechter in dit gerecht, recht doende in kort geding:
Veroordeelt gedaagde om de tussen hen afgesproken betalingen voort te zetten gedurende drie maanden, te rekenen vanaf 26 mei 2015.
Compenseert de proceskosten en wel zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.H. Lemaire, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op dinsdag 21 juli 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: