Landsverordening administratiefrechtelijke rechtspraak
Uitspraak: 21 januari 2014
Zaaknrs. 2013/63251/66649
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
op het beroepschrift van:
[RM]
eiser,
gemachtigde mr. A. Bach Kolling,
in het geschil tussen eiser
en:
de Raad van Toezicht van de University of Curaçao
de Rector Magnificus van de University of Curaçao
verweerders,
gemachtigde mr. D. Kock
1 Loop van het geding
1.1
Bij beschikking van 25 augustus 2011 is eiser door de Raad van Toezicht (hierna: RvT) van de voormalige Universiteit van de Nederlandse Antillen (hierna: UNA), tegenwoordig genaamd de University of Curaçao (hierna: UoC) met onmiddellijke ingang ontslagen als Rector Magnificus (hierna: RM).
1.2
Tegen deze beschikking is door eiser bij brief van 21 september 2011 bezwaar gemaakt op de voet van artikel 55 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar).
1.3
Bij beschikking van 25 augustus 2011 en bij besluit van 13 september 2011 van de waarnemend RM is eiser op staande voet ontslagen als wetenschappelijk hoofdmedewerker.
1.4
Daartegen is door eiser bij brief van 21 september 2011 bezwaar gemaakt op de voet van artikel 55 van de Lar.
1.5
Bij beroepschrift ex artikel 15 van de Lar heeft eiser beroep ingesteld tegen de ontslagbeschikkingen en tegen de fictieve weigering van verweerders om te beslissen op de bezwaarschriften van eiser.
1.6
De behandeling van het beroepschrift heeft plaatsgevonden ter zitting van het Gerecht van 14 januari 2014, alwaar eiser is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerders hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigde voornoemd. Voorts is verschenen de heer F. de Lannoy, RM van de UoC.
1.7
Uitspraak is bepaald op heden.
2 Beoordelingskader
2.1
Artikel 3, eerste lid, van de Lar bepaalt dat onder een beschikking wordt verstaan een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van algemene strekking is.
Het tweede lid bepaalt dat met een beschikking gelijk wordt gesteld een weigering om een beschikking te geven.
2.2
Artikel 7, eerste lid, van de Lar bepaalt, voor zover relevant, dat een natuurlijk persoon, die door een beschikking rechtstreeks in zijn belang is getroffen, daartegen beroep kan instellen bij het Gerecht.
2.3
Artikel 16, eerste lid, van de Lar bepaalt dat het beroepschrift wordt ingediend binnen zes weken na de dag waarop de beschikking is gegeven, of geldt als geweigerd.
Het derde lid van artikel 16 bepaalt dat, wanneer het beroepschrift na afloop van de daarvoor gestelde termijn is ingediend, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft, indien de indiener aantoont dat de termijnoverschrijding het gevolg is van niet aan hem toe te rekenen bijzondere omstandigheden en dat hij het beroep heeft ingesteld zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs verlangd kon worden.
2.4
Artikel 55 van de Lar bepaalt dat de personen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Lar bevoegd zijn een bezwaarschrift in te dienen bij het bestuursorgaan dat de beschikking heeft genomen, en het beroep bedoeld in artikel 7, eerste lid, pas in te stellen nadat het bestuursorgaan op het bezwaarschrift heeft beslist.
2.5
Artikel 57, vierde lid, aanhef en onder c, van de Lar bepaalt dat het bezwaarschrift inhoudt de gronden waarop het bezwaar berust, waaronder het belang dat de bezwaarde bij de beschikking heeft.
2.6
Artikel 60 eerste lid, van de Lar bepaalt dat indien een bezwaarschrift niet voldoet aan de eisen, gesteld in artikel 57, vierde lid, het bestuursorgaan de bezwaarde in de gelegenheid stelt de gebreken te herstellen, daarbij wordt vermeld de termijn, die minimaal veertien dagen bedraagt, waarbinnen het herstel van de gebreken dient te geschieden.
Het derde lid bepaalt dat indien de gebreken niet binnen de gestelde termijn zijn hersteld, het bestuursorgaan de bezwaarde niet-ontvankelijk kan verklaren.
2.7
Artikel 64, eerste lid, van de Lar bepaalt dat het bestuursorgaan de bezwaarde en nadere partijen binnen veertien dagen na afloop van de inzagetermijn, bedoeld in artikel 63, eerste lid, uitnodigt voor een hoorzitting waar zij zich in persoon of bij gemachtigde kunnen doen horen. Zij worden in elkaars aanwezigheid gehoord.
2.8
Artikel 68, eerste lid, van de Lar bepaalt dat het bestuursorgaan de beschikking in heroverweging grondt op het bezwaarschrift, in voorkomend geval op de stukken, bedoeld in artikel 61, derde lid, het commentaar bedoeld in artikel 62, en hetgeen blijkens het verslag tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht.
Het tweede lid van artikel 68 bepaalt dat de beschikking de gronden bevat waarop zij berust en de plaats inneemt van de bestreden beschikking.
2.9
Artikel 69, eerste lid, bepaalt dat het bestuursorgaan uiterlijk vier maanden na de datum van indiening van het bezwaarschrift beslist. Deze termijn kan, onder kennisgeving aan de bezwaarde en de andere partijen eenmaal met ten hoogste dertig dagen worden verlengd.
3 Relevante feiten en omstandigheden
3.1
Eiser is op 1 december 2001 in dienst getreden bij de UNA als wetenschappelijk hoofdmedewerker.
3.2
Eiser is op 21 juni 2010 aangesteld als RM voor een periode van vier jaar, tot 31 augustus 2014.
3.3
Bij separate beschikkingen van 25 augustus 2011 is eiser ontslagen als RM en wetenschappelijk hoofdmedewerker.
3.4
Eiser heeft daartegen proforma bezwaarschriften ex artikel 55 van de Lar ingediend op 21 september 2011. Voorts is eiser een civiele procedure aangevangen door het indienen van een verzoekschrift op 26 september 2011 bij de burgerlijke rechter.
3.5
De burgerlijke rechter heeft naar aanleiding van dit verzoekschrift bij vonnis in kort geding van 20 december 2011, zaaknummer AR 51337/2011 KG, de vordering van eiser toegewezen en de UNA veroordeeld om met ingang van december maandelijks aan eiser een bedrag ter hoogte van zijn salaris door te betalen.
3.6
Rechtsoverweging 4.2 van dit vonnis luidt als volgt.
“Tussen partijen is niet in geschil dat het aan Goede gegeven ontslag moet worden aangemerkt als een ontslag op staande voet en dat de RvT van de UNA in voorkomend geval het recht heeft om de RM met onmiddellijke ingang om dringende reden te ontslaan. De verwijzing in de ontslagbrief naar de gewichtige redenen genoemd in artikel 7 lid 4 van de LUNA wordt dan ook als zodanig aangemerkt. Deze zienswijze past tevens in de bepaling in de arbeidsovereenkomst tussen partijen inhoudende dat, onverminderd he gestelde in de LUNA op de overeenkomst het Nederlands Antilliaans arbeidsrecht van toepassing is (…)”
3.7
Eiser is vervolgens door middel van het indienen van een verzoekschrift op 22 februari 2012 een bodemprocedure gestart bij de burgerlijke rechter. Bij vonnis op 5 juni 2012, registratienummer: EJ 54589/2012, heeft de burgerlijke rechter geoordeeld dat sprake is van kennelijk onredelijke ontslagen en is de UNA veroordeeld tot het betalen van billijke schadevergoeding terzake van kennelijk onredelijke ontslagen zijnde een bedrag van NAf 309.644,= (bruto) terzake van door eiser geleden inkomensschade en een bedrag van NAf 100.000,= (netto) terzake van overige door eiser geleden schade.
3.8
Ten aanzien van zijn bevoegdheid is door de burgerlijke rechter in het vonnis van 5 juni 2012 in rechtsoverweging 5.1 het volgende overwogen.
“Het Gerecht stelt voorop dat beide partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling uitdrukkelijk te kennen hebben gegeven dat zowel de aanstelling van Goede als wetenschappelijk hoofdmedewerker als die als RM dienen te worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en dat het Gerecht derhalve bevoegd is om beide ontslagen aan de hand van het bepaalde in de vierde afdeling van boek 7A BW te beoordelen.”
3.9
Tegen dit vonnis heeft de UoC hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curacao, Sint Maarten en van Bonaire Sint Eustatius en Saba (hierna: het Hof).
3.10
Het Hof heeft bij tussenbeschikking van 11 december 2012, registratienrs. 54589-H 223/12 beslist dat partijen in de gelegenheid worden gesteld een akte te nemen en de zaak daartoe verwezen naar de rolzitting van het Hof van 8 januari 2013.
3.11
Bij eindbeschikking van 25 juni 2013, registratienrs. 54589-H 223/12 heeft het Hof beslist dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. Het Hof heeft geoordeeld dat nu een andere met voldoende processuele waarborgen omgeven rechtsgang, te weten de gang naar de bestuursrechter, openstaat of heeft opengestaan, eiser niet-ontvankelijk is bij de burgerlijke rechter.
3.12
Het Hof heeft daartoe in rechtsoverwegingen 2.5 en 2.6 het volgende overwogen.
“2.5 Tegen de beschikkingen, waarbij Goede is ontslagen als rector magnificus en wetenschappelijk hoofdmedewerker, kan, nu daartegen – zoals is uiteengezet in rov 3.9-3.10 van de tussenbeschikking van het Hof – geen beroep bij een andere administratieve rechter kan of kon worden ingesteld, krachtens artikel 7, eerste lid, van de lar beroep worden ingesteld bij het Gerecht in eerste aanleg.
2.6
Uit het voorgaande volgt dat het Hof zijn in het tussenvonnis gegeven voorlopige oordelen maakt tot eindbeslissingen. Nu een andere met voldoende processuele waarborgen omgeving rechtsgang openstaat of heeft opengestaan, is Goede niet-ontvankelijk bij de burgerlijke rechter.”
4 Standpunten van partijen
4.1
Eiser heeft naar aanleiding van deze uitspraak van het Hof op 28 juni 2013 een beroepschrift ex artikel 15 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar) ingediend ter griffie van het Gerecht (hierna ook aangeduid als bestuursrechter).
4.2
Eiser is bij beroepschrift opgekomen tegen de ontslagbeschikkingen en voorts tegen de weigering van verweerders om te beschikken op de ingediende proforma-bezwaarschriften. Eiser meent dat verweerders daarop alsnog dienen te beslissen. Voor zover dit beroepschrift te laat is ingediend, is de termijnoverschrijding verschoonbaar nu deze het gevolg is van niet aan hem toe te rekenen bijzondere omstandigheden en heeft eiser het beroepschrift voorts ingesteld zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs van hem verlangd kon worden.
4.3
Verweerders hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Verweerders stellen dat, anders dan appellant stelt, zij zich niet hebben onderworpen aan de bevoegdheid van de burgerlijke rechter. Het is immers appellant geweest die een civiele procedure heeft ingesteld. De toenmalige raadsman van verweerders heeft in de bodemprocedure bij de burgerlijke rechter ten onrechte aangegeven dat deze bevoegd is. Door het appelschrift van verweerders en vervolgens na het tussenvonnis van het Hof wist eiser al dat de bestuursrechtelijke weg bewandeld diende te worden. Er is dan ook geen sprake van verschoonbare termijnoverschrijding. Eiser heeft tijdig bezwaarschriften ingediend, doch verzuimd tijdig op te komen tegen de fictieve weigering om op deze bezwaarschriften te beslissen.
5 Overwegingen
5.1
Voor zover het beroep is gericht tegen de primaire ontslagbeschikkingen heeft het beroep geen kans van slagen, nu verweerder op de voet van het bepaalde in artikel 55 van de Lar dient te beslissen op de door eiser ingediende bezwaarschriften. Gelet hierop zal het Gerecht zich, mede gelet op het verhandelde ter zitting, zich beperken tot de beoordeling van het beroep voor zover zich dit richt tegen de weigering van verweerders om te beslissen op de door eiser ingediende bezwaarschriften.
5.2
Vast staat dat eiser ter behoud van rechten tijdig tegen de ontslagbeschikkingen is opgekomen bij proforma bezwaarschriften van 11 september 2011.
5.3
Verweerders dienden met inachtneming van het bepaalde in artikel 69, eerste lid, van de Lar uiterlijk binnen vier maanden na de datum van indiening van het bezwaarschrift te beslissen. Deze termijn eindigde op 21 januari 2012. Verweerders hebben binnen de gegeven termijn niet beslist. De weigering om te beslissen dient op de voet van artikel 3, tweede lid, van de Lar te worden gelijk gesteld met een beschikking waartegen eiser binnen een termijn van zes weken, beroep kan instellen. Deze zogenoemde beroepstermijn eindigde op 3 maart 2012.
5.4
Eiser heeft op 28 juni 2013 beroep ingesteld gericht tegen de weigeringen om te beslissen op de bezwaarschriften. Dit beroepschrift is te laat.
5.5
De vraag die voorligt is of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is.
5.6
Naar het oordeel van het Gerecht is dit het geval.
5.7
Het Gerecht overweegt dat bij eiser terecht onzekerheid kon bestaan over de te volgen rechtsgang. Ondanks het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule heeft eiser tijdig bezwaar gemaakt. De burgerlijke rechter heeft echter, voor ommekomst van de beroepstermijn op 3 maart 2012, vonnis gewezen op 20 december 2011, en zich daarbij bevoegd geacht een oordeel te geven over de in geschil zijnde ontslagbesluiten. De burgerlijke rechter heeft zich in de bodemprocedure bovendien in rechtsoverweging 5.2 uitdrukkelijk uitgesproken over zijn bevoegdheid. Verweerders hebben zich, gelet op de hiervoor weergegeven rechtsoverwegingen zoals opgenomen in de respectieve vonnissen, eveneens op het standpunt gesteld dat de burgerlijke rechter bevoegd was, althans hebben zich daar niet tegen verzet. Zowel betrokken partijen als de burgerlijke rechter in eerste aanleg verkeerden in de veronderstelling dat de burgerlijke rechter bevoegd was ten aanzien van de in geschil zijnde ontslagbesluiten.
5.8
Gelet hierop, en onder verwijzing naar de overwegingen van de burgerlijke rechter in het vonnis van 20 december 2011 en 5 juni 2012, kan eiser niet worden verweten dat hij eerst na uitspraak van het Hof een beroepschrift heeft ingediend tegen de fictieve weigering van verweerders om op de ingediende bezwaarschriften te beslissen. Daarbij is van belang dat eiser dit beroepschrift na kennisneming van de uitspraak van het Hof, onverwijld heeft ingediend bij de griffie van de bestuursrechter.
5.9
Gegeven deze feiten en omstandigheden is het Gerecht van oordeel dat de termijnoverschrijding het gevolg is van niet aan eiser toe te rekenen bijzondere omstandigheden en heeft eiser het beroep ingesteld zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs verlangd kon worden. Het Gerecht verwijst dienaangaande naar de uitspraak van het Hof van 20 november 2008 in de zaak 182 HLAR 10/07. Eiser kan niet worden verweten dat hij het beroepschrift niet heeft ingediend na de tussenbeschikking van het Hof. Betrokken partijen waren immers bij tussenbeschikking door het Hof uitdrukkelijk uitgenodigd om zich uit te laten over het voorlopige standpunt van het Hof dat de bestuursrechter bevoegd was. Het Gerecht is van oordeel dat eiser het eindoordeel van het Hof mocht afwachten alvorens de rechtsgang naar de bestuursrechter voort te zetten. Daarbij overweegt het Gerecht dat eiser ter behoud van rechten tijdig bestuursrechtelijk is opgekomen tegen de ontslagbeschikkingen en verweerders derhalve tijdig op de hoogte waren van het bezwaar van eiser. Bij indiening van het proforma-bezwaarschrift heeft eiser voorts verzocht om een termijn ter aanvulling van de gronden. Verweerders hebben echter, ondanks een rappel op 1 november 2011 door eiser, geen aanleiding gezien om eiser de gevraagde termijn te geven.
5.10
Daarmee is naar het oordeel van het Gerecht sprake verschoonbare termijnoverschrijding en is het door eiser ingediende beroep ontvankelijk.
5.11
Het Gerecht stelt vast dat verweerders nog niet hebben beslist op de bezwaarschriften. Het Gerecht zal gelet hierop het beroep gegrond verklaren, de bestreden beschikkingen, inhoudende de weigering om te beslissen, vernietigen en verweerders opdragen om met inachtneming van artikel 68 van de Lar alsnog op de bezwaarschriften van 11 september 2011, respectievelijk gericht tegen het ontslag van eiser als RM en het ontslag van eiser als wetenschappelijk hoofdmedewerker, te beslissen. Gelet op de lange duur van de procedures en de bekendheid van verweerders met de inhoud van de zaak zal het Gerecht deze termijn bepalen op twee maanden.
5.12
Het Gerecht ziet aanleiding om de UoC met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht op de hiernavolgende wijze te veroordelen in de proceskosten.
6 Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de weigering van de Raad van Toezicht om te beschikken het bezwaarschrift van eiser gericht tegen de ontslagbeschikking inhoudende zijn ontslag als Rector Magnificus;
- draagt de Raad van Toezicht op om alsnog binnen twee maanden te beslissen op het bezwaarschrift met inachtneming van de uitspraak;
- vernietigt de weigering van de Rector Magnificus om te beslissen op het bezwaarschrift van eiser gericht tegen de ontslagbeschikking van 25 augustus 2011 inhoudende zijn ontslag als wetenschappelijk hoofdmedewerker;
- draagt de Rector Magnificus op om alsnog binnen twee maanden te beslissen op het bezwaarschrift van eiser met inachtneming van de uitspraak;
- draagt de University of Curaçao op om aan eiser de door hem gemaakte proceskosten begroot op NAf 1400,= (veertienhonderd Nederlands Antilliaanse guldens) te vergoeden;
- draagt de University of Curaçao op om aan eiser de door hem betaalde griffierechten ten bedrage van NAf 300,= (driehonderd Nederlands Antilliaanse guldens) te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. M.T. Boerlage, rechter, en bekend gemaakt op 21 januari 2014, in aanwezigheid van de griffier.