UITSPRAAK: 27 april 2010
ZAAKNRS: AR 240/09 - H-88/09
KORT GEDING
HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE
NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ZEELANDIA TRADING COMPANY N.V.,
gevestigd op Curaçao,
eerst gedaagde, thans appellante,
gemachtigde: mr. R.P. Koeijers,
tegen
[werknemer],
wonende op Curaçao,
eerst eiser, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr T.C.C.J. Schonis.
Partijen worden hierna aangeduid als “Zetraco” en “[werknemer]”.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (verder: GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van 16 oktober 2009.
1.2. Zetraco is in hoger beroep gekomen van voormeld vonnis door indiening op 28 oktober 2009 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het GEA. Bij gelijktijdig ingediende memorie van grieven heeft zij drie grieven aangevoerd, deze toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de vordering van [werknemer] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [werknemer] in de kosten van beide instanties.
1.3. [werknemer] heeft een memorie van antwoord ingediend, waarin hij de grieven heeft bestreden en heeft geconcludeerd tot bevestiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van Zetraco in de kosten van het hoger beroep.
1.4. Partijen hebben afgezien van pleidooi en vonnis gevraagd. De uitspraak is bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid
Het hoger beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat Zetraco daarin kan worden ontvangen.
3. Grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. Beoordeling
4.1. Ter beoordeling staat de vraag of aannemelijk is dat het door Zetraco op 19 februari 2009 aan [werknemer] gegeven ontslag op staande voet in een bodemprocedure stand houdt.
Het GEA heeft die vraag ontkennend beantwoord. Daartegen richt zich het hoger beroep.
4.2. [werknemer] is sinds 1 maart 2001 als chauffeur in dienst van Zetraco, een handelsonderming die goederen verkoopt en levert aan detailhandelaren. Zetraco heeft [werknemer] op 19 februari 2009 (mondeling) op staande voet ontslagen wegens het vermoeden dat hij op 18 februari 2009 een doos shag ter waarde van NAF 384,- had “gestolen”. Zoals uit de brief van Zetraco aan de Dienst voor Arbeidszorg van 22 april 2009 blijkt, beschuldigt zij [werknemer] ervan dat hij op de bewuste dag een doos shag teveel heeft meegenomen in zijn bestelauto en deze bewust heeft ontvreemd door de doos aan een derde te verkopen (zie productie 6 bij het inleidend verzoekschrift). [werknemer] heeft betwist dat hij de doos bewust heeft ontvreemd. Hij stelt dat slechts van een vergissing sprake is geweest: de “checker” heeft abusievelijk een doos teveel in zijn bestelbus geladen en door een misverstand hebben zowel de bijrijder als hijzelf op één van de adressen waar zij die dag goederen moesten afleveren (Toko San Jose) een doos shag bezorgd. Nadat hem bij terugkeer bij het magazijn was duidelijk geworden dat er een doos teveel was meegegaan, heeft hij alle klanten waar hij die dag was geweest gebeld, is hij verschillende klanten afgegaan om te onderzoeken wat er met de doos was gebeurd en heeft hij de doos uiteindelijk gelokaliseerd, opgehaald en aan zijn werkgever terugbezorgd, zo stelt hij.
4.3. Met het GEA is het Hof van oordeel dat op basis van de thans voorhanden zijnde gegevens niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat van diefstal of verduistering door [werknemer], en niet slechts van een vergissing, sprake is geweest. De verklaringen waarop Zetraco zich beroept zijn daartoe ontoereikend. Ten aanzien van de verklaringen van de hoofdcontroleur [hoofdcontroleur] over het handelen van [werknemer] bij het laden van de dozen shag bij het distributiecentrum van Zetraco verwijst het Hof naar de overwegingen daarover op blz. 3, 4 en 5 van het bestreden vonnis, waarmee het zich verenigt. Op grond van die verklaringen kan worden betwijfeld dat [werknemer] zelf de vijf dozen shag heeft besteld (en dus een teveel) en dat [hoofdcontroleur] daadwerkelijk heeft gezien dat [werknemer] een doos heimelijk in zijn bestelbus heeft geplaatst, zoals in zijn schriftelijke verklaring staat. Het Hof voegt daar nog aan toe dat volgens de schriftelijke verklaring van mevrouw [getuige] [hoofdcontroleur] haar slechts heeft gemeld dat hij samen met [werknemer] vijf kartons shagtabak op een rolcontainer had geplaatst en had waargenomen dat er plots een karton minder stond en niet vertrouwde wat er gaande was. Dit bevestigt het beeld dat het slechts om vermoedens over het handelen van [werknemer] ging. De overige verklaringen die Zetraco heeft overgelegd, zien vooral op de door [werknemer] in het geding gebrachte verklaringen van zijn bijrijder [bijrijder] en klant [klant], die de lezing van [werknemer] over de gang van zaken bij de aflevering van twee dozen bij Toko San Jose bevestigen. Volgens de verklaringen waarop Zetraco zich beroept, heeft [werknemer] of zijn gemachtigde [bijrijder] en [klant] de bedoelde verklaringen laten tekenen en zijn zij op die verklaringen teruggekomen. Hoe dat verder ook zij, genoegzaam bewijs dat [werknemer] de doos shag in werkelijkheid opzettelijk heeft ontvreemd, leveren ook die verklaringen thans niet op. Voor een verdergaand feitenonderzoek is in het kader van dit kort geding geen plaats. Bij die stand van zaken is onvoldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure de door Zetraco aangevoerde dringende reden voor het ontslag zal komen vast te staan.
4.4. Voor zover Zetraco heeft bedoeld dat reeds de verdenking dat [werknemer] zich aan diefstal of verduistering van de doos shag heeft schuldig gemaakt ontslag op staande voet rechtvaardigt, kan zij daarin niet worden gevolgd. Het enkele vermoeden van diefstal of verduistering is onvoldoende voor ontslag op staande voet (vgl. o.a. HR 4 februari 1983, NJ 1983, 543 en HR 13 april 1984, NJ 1985, 2).
4.5. Uit het enkele feit dat [werknemer] na het ontslag voor een ander bedrijf is gaan werken (Zetraco heeft in eerste aanleg gesteld dat [werknemer] sedert maart 2009 werkzaam is bij de firma Rodriquez Agencies N.V., [werknemer] zelf stelt dat hij sinds juni 2009 bij Rodriquez werkt, zie aantekeningen griffier zitting GEA 30 september 2009) kan niet worden afgeleid dat [werknemer] het ontslag heeft aanvaard. Zetraco heeft geen andere feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat [werknemer] duidelijk en ondubbelzinnig met ontslag heeft ingestemd. Zijn gedragingen na het ontslag - het inschakelen van de Dienst voor Arbeidszorg en voeren van verweer tegen het door Zetraco ingenomen standpunt - wijzen ook op het tegendeel. Het verweer dat [werknemer] het ontslag heeft aanvaard, moet dus worden gepasseerd.
4.6. Gelet op het voorgaande moet voorshands worden aangenomen dat het ontslag wegens ontbreken van toestemming voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst van de Directeur van het Departement van Arbeid en Sociale Zaken nietig is, zodat [werknemer] recht op betaling van zijn loon heeft behouden. De grieven falen. Nu het Hof ambtshalve oordelend ook geen bezwaren heeft, zal het bestreden vonnis worden bevestigd. Zetraco wordt, als in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
BESLISSING:
Het Hof:
- bevestigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt Zetraco in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [werknemer] gevallen en begroot deze kosten tot op heden op NAF 254,03 aan exploitkosten en NAF 3.400,- aan gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Lewin, Wattel en Van der Bunt, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 27 april 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.