A-G IJzerman heeft conclusie genomen naar aanleiding van het beroep in cassatie van [X], belanghebbende, tegen de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 februari 2013, nr. 12/00644, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ2807, NTFR 2013/608 met noot Van der Burg, BB 2013/143 met noot De Bruin.
Belanghebbende heeft zijn auto stilgezet op een parkeerplaats voor een wasserette om daar wasgoed af te gaan geven. Daarna is hij teruggelopen naar zijn auto en verder gereden. Ter zake van het parkeren op die parkeerplaats was parkeerbelasting verschuldigd, maar belanghebbende had die niet voldaan. Daarom is hem de onderhavige naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
In geschil is of die naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Als hier sprake zou zijn van ‘parkeren’ in de zin der wet, zoals het Hof heeft geoordeeld, is de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht opgelegd. Belanghebbende stelt echter dat hier geen sprake is geweest van ‘parkeren’, maar van ‘het onmiddellijk laden of lossen van zaken’, zodat hem ten onrechte deze naheffingsaanslag in de parkeerbelasting is opgelegd.
In de hier bestreden uitspraak heeft het Hof in r.o. 4.4 overwogen: ‘(…) Het bezoek, zoals hier, door een consument aan een winkel voor het verkrijgen van een dienst, vormt immers – hoe kortstondig dat bezoek ook is geweest – geen laden en lossen in de zin van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet.’ A-G IJzerman merkt op dat indien deze maatstaf zou worden aanvaard door de Hoge Raad, dat verder strekkende werking zou hebben voor de heffing van parkeerbelasting van particulieren die goederen inladen in hun auto om die elders uit te laden en af te geven.
Voor de heffing van parkeerbelasting wordt onder ‘parkeren’ verstaan het op een plaats waar dat is toegestaan, zoals in casu, gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot, voorzover hier van belang, het onmiddellijk laden of lossen van zaken.
Het moet daarbij volgens de A-G gaan om zaken die niet of bezwaarlijk anders dan per auto ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht, opdat binnen voor de heffing van parkeerbelasting aangewezen gebieden het uit vervoer van personen en goederen per auto noodzakelijk voortvloeiende kortstondig parkeren belastingvrij kan geschieden.
De A-G merkt op dat noch uit die ratio noch anderszins blijkt van enig onderscheid tussen particuliere of bedrijfsmatige vervoerders per auto. Het komt de A-G dan ook voor dat het Hof ten onrechte dat onderscheid heeft gemaakt door in r.o. 4.4 te overwegen: ‘(…) Het bezoek, zoals hier, door een consument aan een winkel voor het verkrijgen van een dienst, vormt immers – hoe kortstondig dat bezoek ook is geweest – geen laden en lossen in de zin van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet.’ Volgens de A-G kunnen alle vervoerders per auto, dus ook particulieren, in principe ‘laden of lossen’ in de zin der wet. Zolang daarvan sprake is, lijkt het specifieke doel waarvoor wordt geladen of gelost de A-G niet van belang. De daarop ziende klacht van belanghebbende treft doel.
Bij arrest van 12 mei 1999 heeft de Hoge Raad overwogen: ‘Onder het onmiddellijk laden en lossen (…) dient te worden verstaan het onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is.’ In casu heeft het Hof in r.o. 4.4 overwogen: ‘het Hof acht aannemelijk dat hij slechts zeer kortstondig in de wasserette is geweest om de zak met wasgoed af te geven en dat de zak met wasgoed een gewicht had van ongeveer 12 kg.’ Daarmee staat volgens de A-G dus vast dat hier sprake was van ‘lossen’.
Het Hof heeft in r.o. 2.2 vastgesteld: ‘Belanghebbende heeft zijn auto stilgezet op een parkeerplaats voor genoemde wasserette.’ Dicht daarbij dus. Ook staat vast dat belanghebbende slechts ‘zeer kortstondig’ in de wasserette is geweest, dus niet langer dan nodig was om zijn wasgoed daar af te geven, oftewel niet langer dan voor het lossen nodig was.
Nu een en ander in cassatie niet is bestreden meent de A-G vaststaat dat belanghebbende bij het lossen met de nodige voortvarendheid te werk is gegaan.
Dan resteert de vraag of de zak met wasgoed met een gewicht van 12 kg voldoende is om vervoer per auto te rechtvaardigen. Valt die zak onder ‘goederen [die] bezwaarlijk anders dan per voertuig kunnen worden afgevoerd’? Is de zak in dat kader te zien als ‘van enige omvang of enig gewicht’? Het zou gaan om een waszak ter grootte van ongeveer 60 cm. bij 60 cm. die belanghebbende zelf kon dragen.
De A-G meent dat terzake geen nadere feitelijke beoordeling nodig is, omdat uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij het Hof blijkt dat de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem zijn verweer heeft prijsgegeven dat de waszak van onvoldoende omvang of gewicht zou zijn, blijkens zijn verklaring ‘dat het voor zijn standpunt in wezen niet relevant is of de zak 9 kg of 16 kg woog. Waar het om gaat is dat meer handelingen zijn verricht dan alleen het inladen of uitladen’. Dit laatste lijkt de A-G echter in casu niet het geval te zijn.
Het middel slaagt.
De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond dient te worden verklaard.