Deze zaak is één van de drie zaken die belanghebbende bij de Hoge Raad aanhangig heeft gemaakt. Alle zaken betreffen de indeling respectievelijk de accijnsheffing van alcoholhoudende (mix)dranken. Behalve in de onderhavige zaak neemt A-G Van Hilten heden conclusie in de zaak met nummer 12/01620.
In de onderhavige zaak staat de accijnsheffing centraal van verschillende alcoholische dranken waaraan suiker, aroma's, kleurstoffen, smaakstoffen, verdikkingsmiddelen en/of conserveermiddelen zijn toegevoegd, en geen gedistilleerde alcohol. Het basisproduct (hierna ook: Ferm Fruit) waarvan de verschillende dranken gemaakt worden, vormt in deze procedure (maar niet in zaak nr. 12/01620) eveneens onderwerp van geschil. Voor de in deze zaak in geschil zijnde accijnsheffing heeft te gelden dat deze afhankelijk is van de indeling in de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: GN) van het desbetreffende alcoholhoudende product. Derhalve concentreert A-G Van Hilten zich in deze conclusie op de indeling van de in geschil zijnde producten. Dat is in dit geval een twaalftal alcoholhoudende dranken alsmede het (gegiste alcohol bevattende) basisproduct waarvan die dranken worden gemaakt. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat alle genoemde producten onder post 2206 van de GN (andere gegiste dranken) moeten worden gebracht. De staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) meent dat die producten alle als 'ethylalcohol (...) gedistilleerde dranken, likeuren en andere dranken die gedistilleerde alcohol bevatten' onder post 2208 van de GN moeten worden gebracht (en daarom onderworpen zijn aan een hogere accijnsheffing).
Ambtshalve gaat A-G Van Hilten eerst in op het gegeven dat het incidentele beroep in cassatie van de Staatssecretaris zes dagen vóór het verweerschrift is binnengekomen. A-G Van Hilten pleit ervoor de term 'bij verweer' in artikel 29, lid 2, van de Awr in zoverre ruim op te vatten dat een 'prematuur' incidenteel beroep in cassatie, als incidenteel beroep in cassatie mag meetellen in de procedure.(1)
Vervolgens gaat de A-G in op de accijnswetgeving, de tariefposten 2206, 2208 van de GN en de indelingsregels. Hierna behandelt zij de indeling van Ferm Fruit, en (in) de GN. Zij komt tot de slotsom dat Ferm Fruit, nu vaststaat dat het een door gisting verkregen alcoholhoudende drank is, onder post 2206 moet worden ingedeeld het product Ferm Fruit valt haars inziens onder de bewoordingen van die post.. Zo ervan moet worden uitgegaan dat Ferm Fruit ook vatbaar is voor indeling onder post 2208 van de GN, is die conclusie volgens A-G Van Hilten niet anders, aangezien de 'drankenpost' 2206 van de GN haars inziens hetzij als specifiekere post voorrang moet krijgen (algemene indelingsregel 3a), hetzij voorgaat omdat het wezenlijke karakter van het product wordt gevormd door haar hoedanigheid als (gegiste) drank (algemene indelingsregel 3b). A-G van Hilten komt tot de conclusie dat het Hof met juistheid heeft geoordeeld dat ferm Fruit onder post 2206 van de GN moet worden ingedeeld. Het oordeel van het Hof is niet onvoldoende gemotiveerd, het incidentele beroep in cassatie van de Staatssecretaris faalt.
Hierna gaat A-G Van Hilten in op de indeling in de GN van de dranken waarvan Ferm Fruit de basis is. Uit de GS-toelichting op post 2206 leidt A-G van Hilten af dat - kortgezegd - een mengsel van een gegiste drank met (bijvoorbeeld) limonade, kennelijk nog steeds de objectieve eigenschappen (c.q. het wezenlijke karakter) van een gegiste drank heeft en dat toevoegingen derhalve niet het wezenlijke karakter van een drank hoeven aan te tasten. Gelet op de voor indeling in aanmerking te nemen objectieve kenmerken en eigenschappen en de invulling die het HvJ daaraan heeft gegeven in de drankensfeer meent de A-G dat een product in ieder geval een drank moet zijn en bovendien gegist moet zijn om onder post 2206 van de GN te kunnen worden gebracht, en niet elders genoemd moet zijn of elders onder begrepen. A-G Van Hilten meent dat een '2206-drank' niet een bepaalde geur of smaak hoeft te hebben, zodat organoleptische eigenschappen van 'de' 2206-drank eigenlijk niet te geven zijn. Grammaticaal gezien lijkt post 2208 van de GN, in ieder geval in de Nederlandse versie, en afgezien van de in post 2208 ook vermelde ethylalcohol, louter te zien op dranken die gedistilleerde alcohol bevatten. De GS-toelichting op post 2208 van de GN roept echter de vraag op of de daarin vermelde likeuren ook per se gedistilleerde alcohol moeten bevatten om als likeur in de zin van de post te kunnen worden aangemerkt. De toelichting suggereert dat dit niet het geval is.
A-G Van Hilten heeft haar aarzelingen bij de beantwoording van de vraag of het begrip likeur alleen dranken met gedistilleerde alcohol omvat. Zij adviseert de Hoge Raad hieromtrent de volgende prejudiciële vraag aan het HvJ voor te leggen: 'Moet een alcoholhoudende drank die enkel gegiste en geen gedistilleerde alcohol bevat en die is samengesteld door aan een wat geur-, kleur- en smaak betreft neutrale drank van post 2206 van de GN, suiker, aroma's, kleur- en smaakstoffen, verdikkingsmiddelen en conserveermiddelen toe te voegen, als likeur worden ingedeeld in post 2208 van de GN?'
Ten slotte concludeert A-G Van Hilten dat de middelen die zien op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de toepassing van artikel 90 EG geen doel treffen. Ook ziet de A-G geen reden tot toekenning van proceskosten aan belanghebbende.
1 Bij Wet aanpassing bestuursprocesrecht van 20 december 2012 is artikel 29b, lid 2, van de Awr gewijzigd. Incidenteel beroep in cassatie hoeft niet meer bij het verweerschrift te worden ingediend, maar dient - net als het verweerschrift - binnen acht weken na verzending van het beroepschrift in cassatie te worden ingediend. De wijziging is bij Besluit van 25 juni 2013, Stb. 2013,258 per 1 juli 2013 in werking getreden