De volgens art. 28(1) Wfsv bij algemene maatregel van bestuur (amvb) nader te stellen premiedifferentiatieregels zijn gesteld in het Besluit Wfsv.16 Art. 2.2 Besluit Wfsv bevat de hoofdregel dat het UWV tot dekking van de werkloosheidslasten één premiepercentage per sector vaststelt. Art. 2.3 Besluit Wfsv maakt daarop een uitzondering: binnen bepaalde sectoren geldt een verschillend sectorpremiepercentage voor verschillende “categorieën van werknemers”. Art. 2.3 Besluit Wfsv luidt, voor zover van belang:
“1. In afwijking van artikel 2.2 stelt het UWV op bij ministeriële regeling te bepalen wijze sectorpremiepercentages, die voor verschillende categorieën van werknemers kunnen verschillen, vast voor de sectorfondsen van:
a. het agrarisch bedrijf;
(...).
2. De verschillende sectorpremiepercentages gelden voor:
a. werknemers die blijkens een schriftelijke overeenkomst ten minste voor een jaar of voor onbepaalde tijd in dienstbetrekking zullen staan tot de werkgever, tenzij:
1°. zij binnen een jaar na het aanvangen van de dienstbetrekking uit hoofde van die dienstbetrekking recht hebben gekregen op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet; of
2°. de omvang van de door de werknemer te verrichten arbeid in deze schriftelijke overeenkomst niet is vastgesteld; en
b. de overige werknemers.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor het tweede lid en kan voor aan te wijzen categorieën van werknemers en van werkgevers of soort arbeid worden afgeweken van het eerste en tweede lid.
4. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, wordt niet als uitkering op grond van de Werkloosheidswet beschouwd:
a. een uitkering op grond van artikel 18 van de Werkloosheidswet;
b. een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet;
c. een uitkering die uitsluitend het gevolg is van verkorting van de werktijd, waarvoor op grond van artikel 8, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 ontheffing is verleend.17
5. Een afschrift van de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt door de werkgever in zijn loonadministratie opgenomen.
(...).”
De in art. 2.3(3) Besluit Wfsv voorziene subdelegatie is neergeslagen in de ministeriële regeling Wfsv. Art. 3.12(1) Regeling Wfsv luidt:
“1. Het sectorpremiepercentage voor de werknemer op wie artikel 2.3, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit Wfsv (http://www.st-ab.nl/wetwfsvorbw.htm) van toepassing is, verhoudt zich:
a. (...);
b. voor de sector, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit Wfsv (http://www.st-ab.nl/wetwfsvorbw.htm), als ten minste 1 staat tot 7 tot het sectorpremiepercentage voor de werknemer op wie artikel 2.3, tweede lid, onderdeel b, van dat besluit (http://www.st-ab.nl/wetwfsvorbw.htm) van toepassing is.”
Het lage sectorpremiepercentage (art. 2.3(2)(a) Besluit Wfsv) en het hoge sectorpremiepercentage (art. 2.3(2)(b) Besluit Wfsv) worden jaarlijks in het op art. 28(1) Wfsv gebaseerde ‘Besluit vaststelling sectorpremies’ vastgesteld. Dat besluit treedt jaarlijks in werking na de in art. 28(6) Wfsv voorgeschreven goedkeuring door de Minister van SZW.18 In de litigieuze jaren bedroegen het lage en het hoge sectorpremiepercentage voor de agrarische sector in 2007: 0,20% resp. 9,25%, in 2008: 0,20% resp. 8,94%, in 2009: 0,18% resp. 4,78% en in 2010: 0,23% resp. 6,21%.19