1.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten1:
a) [eiser] is met de dochter van [verweerder] c.s. getrouwd geweest op huwelijkse voorwaarden, met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen. Het huwelijk is op 2 augustus 2012 ontbonden door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand te Naarden.
b) Staande het huwelijk hebben [eiser] en de dochter van [verweerder] c.s. een overeenkomst gesloten, getiteld: "Overeenkomst van Geldlening tevens inhoudende verpanding van Vorderingen"2 (hierna: de Overeenkomst). In deze op 31 augustus 2006 door hen ondertekende overeenkomst, waarin [eiser] geldgever is en de dochter van [verweerder] c.s. geldnemer, staat onder meer:
"NEMEN IN AANMERKING:
[…]
C. Geldgever wordt sedert het najaar van 2005 belaagd door crediteuren waaronder begrepen Mr. R. Frankfort zijnde de curator van Nouvolari Investments B.V. en de belastingdienst waarmee Geldgever een dispuut ter zake van de uitkering c.q. uitbetaling van zogenaamde turbo vorderingen door verschillende VPB verlies compensatie vennootschappen heeft gekregen.
D. Teneinde te voorkomen dat wederom door beslaglegging alle liquide middelen van Geldgever geblokkeerd zullen worden, zal Geldgever alle liquide middelen e.e.a. met een maximum van Euro 6.000.000,- (zegge: zes miljoen euro) die hij heeft dan wel zal gaan verkrijgen aan Geldnemer door middel van een lening ter beschikking stellen, welke Geldnemer alsdan hetzij op een bankrekening op haar naam zal stallen dan wel beleggen en of investeren op een door Geldgever aan te geven wijze;
E. Onder de opschortende voorwaarde van het feit dat Geldnemer al haar vorderingen nu en of in de toekomst aan Geldgever zal verpanden is Geldgever bereid een bedrag van maximaal EUR 6.00.000,- (zegge: zes miljoen Euro): (de "
R/C. Faciliteit
”) beschikbaar te maken onder de voorwaarden beschreven in deze overeenkomst;"
en
"6.
Zekerheid
Tot meerdere zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van Geldnemer ingevolge deze Overeenkomst van Geldlening en daarmee verband houdende zekerheidsdocumenten zal Geldnemer op de datum van deze Overeenkomst van Geldlening ten behoeve van Geldgever de navolgende zekerheid verstrekken welke ook geldt voor al hetgeen Geldgever van Geldnemer uit andere hoofde nu en of in de toekomst te vorderen zal hebben:
(a) een pandrecht eerste rang op vorderingen"
c) Op 1 juni 2012 is [eiser] – kort gezegd – door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot 28 maanden gevangenisstraf wegens faillissementsfraude, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep aangetekend.
d) In 2012 en 2013 zijn er tussen [eiser] en de dochter van [verweerder] c.s. diverse procedures in kort geding bij de rechtbank Amsterdam en de rechtbank Midden Nederland, locatie Lelystad, aanhangig geweest. In die procedures is, kort gezegd en voor zover hier van belang, de dochter van [verweerder] c.s.:
- veroordeeld tot betaling van € 370.893,36, te vermeerderen met rente en kosten (vonnis van 4 oktober 2012, rechtbank Amsterdam);
- veroordeeld tot verstrekking van alle relevante bescheiden ter zake de hiervoor onder b) bedoelde bestaande en toekomstige vorderingen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag dat in strijd wordt gehandeld met de veroordeling, tot een maximum van € 100.000,- (vonnis van 16 november 2012, rechtbank Amsterdam);
- veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 10.000,- per dag dat niet wordt voldaan aan de hiervoor genoemde veroordeling van het vonnis van 16 november 2012, tot een maximum van € 270.000,- (vonnis van 20 februari 2013, rechtbank Midden Nederland).
e) In het vonnis in kort geding van 16 november 2012 van de rechtbank Amsterdam is [eiser] in conventie onder meer verboden zijn vordering op de dochter van [verweerder] c.s. uit hoofde van het vonnis van 4 oktober 2012 te executeren totdat het beslag dat op 4 september 2012 door de Ontvanger van de Belastingdienst Holland-Midden, kantoor Leiden ten laste van [eiser] onder de dochter van [verweerder] c.s. was gelegd, is opgeheven. Voorts is bepaald dat onder dit executeren ook moet worden verstaan het openbaar maken van een stil pandrecht of het innen van gelden onder een openbaar gemaakt stil pandrecht of het zichzelf voldoen in de zin van art. 3:255 BW. Een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- voor elke overtreding, tot een maximum van € 350.000,-.
f) Eind september 2012 heeft de heer [verweerder 1] voor zijn dochter een rekening bij ABN AMRO BANK N.V. te Amsterdam op zijn naam geopend (rekeningnummer [001]). De dochter is gemachtigd om van de bankrekening betalingen te doen en aan haar is een betaalpas ter beschikking gesteld. Op 5 november 2012 bedroeg het saldo een bedrag van € 247.544,07.
g) Op 4 april 2013 is het sub e) genoemde beslag door de fiscus opgeheven. Op diezelfde dag heeft [eiser] ten laste van [verweerder] c.s. de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam verlof gevraagd tot het leggen van conservatoir verhaalsbeslag, alsmede tot het aanstellen van een gerechtelijk bewaarder. In het verzoekschrift heeft [eiser] onder meer het volgende gesteld:
- dat hij uit hoofde van de onder d) bedoelde vonnissen een vordering op de dochter van [verweerder] c.s. heeft van € 740.893,36:
- dat het onder f) genoemde bedrag van € 247.544,07 “een onbetwiste en erkende vordering betreft” van de dochter van [verweerder] c.s. op haar vader [verweerder 1];
- dat deze vordering op grond van de Overeenkomst aan [eiser] is verpand en reeds op 6 september 2012 openbaar is gemaakt aan [verweerder 1];
- dat [eiser] op grond van die verpanding een vordering heeft op [verweerder] c.s.
h) Uit hoofde van het op 4 april 2013 verstrekte beslagverlof heeft [eiser] in april en mei 2013 diverse beslagen doen leggen ten laste van [verweerder] c.s., waaronder een beslag onder ABN AMRO BANK N.V.
i) De vordering van [eiser] op [verweerder] c.s. is in het beslagverlof, inclusief rente en kosten, door de voorzieningenrechter begroot € 285.000,-.
j) Op moment van beslaglegging stond op de onder f) bedoelde bankrekening bij ABN AMRO BANK N.V. een bedrag van € 121.629,43. Door de dochter van [verweerder] c.s. waren voordien bedragen van de rekening opgenomen tot een totaalbedrag van tenminste € 122.259,72.