Beschikking zorgtoeslag; bepaling toetsingsinkomen; basisregistratie inkomen; welke hoger-beroepsrechter is bevoegd voor het toetsingskomen ex de Awir als ten tijde van de afwijzing van belanghebbendes bezwaar tegen de beschikking zorgtoeslag ook een belastingaanslag aan haar is opgelegd waarin hetzelfde toetsingsinkomen is vastgelegd en waartegen zij in bezwaar en beroep had kunnen komen maar niet in bezwaar is gegaan?
Feiten: De belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV 2009 als verzamelinkomen aangegeven haar WAO/WIA-uitkering, die mede de werkgeversbijdrage premie Zorgverzekeringswet omvat. Zij heeft een beschikking Zorgtoeslag 2009 gekregen, gebaseerd op dat verzamelinkomen als toetsingsinkomen. De belanghebbende bestrijdt deze beschikking omdat zij meent dat het toetsingsinkomen voor de Zorgtoeslag niet de werkgeversbijdrage premie Zorgverzekeringswet omvat. De inspecteur heeft haar bezwaar afgewezen.
De Rechtbank heeft het beroep daartegen inhoudelijk ongegrond verklaard. Op belanghebbendes hogere beroep daartegen heeft het Hof zich onbevoegd verklaard en de zaak ex art. 6:15(2) Awb doorgezonden aan de Afdeling rechtspraak van de RvS omdat belanghebbendes beschikking Zorgtoeslag 2009 zijns inziens niet onder art. 26 AWR valt, noch door art. 21j juncto 21(e)(20) AWR gelijkgesteld wordt met een voor bezwaar vatbare beschikking.
Cassatiemiddel Staatssecretaris: Geschillen over het toetsingsinkomen voor de basisregistratie inkomen dienen de fiscale rechtsgang volgen. Volgens de Staatssecretaris is de belastingkamer van het Hof wel degelijk bevoegd en had hij de zaak inhoudelijk moeten behandelen. Hoewel hij geen direct financieel belang heeft bij zijn cassatieberoep (belanghebbendes bezwaar en beroep zijn verworpen), meent hij procesbelang te hebben.
A-G Wattel meent dat de Staatssecretaris voldoende procesbelang heeft omdat (i) hij belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over de maatstaf voor de bepaling van het toetsingsinkomen voor de Zorgtoeslag in twee feitelijke instanties gevold door controle door de cassatierechter en (ii) de preliminaire vraag welke rechter bevoegd van openbare orde is, waarbij Staatssecretaris, die ter zake van het inkomensgegeven repeat player is, speciaal belang heeft omdat hij voor de bevoegdheidsvraag in casu anders afhankelijk zou zijn van ofwel cassatieberoep door de belanghebbende (dat echter niet is ingesteld), ofwel terugsturing van de zaak door de Afdeling (waarna de Hoge Raad ingevolge art. 77 RO alsnog moet beslissen), ofwel een nieuwe zaak waarin het beroep van een andere belanghebbende door een rechtbank gegrond verklaard wordt.
Wat de rechterlijke bevoegdheid betreft, beschrijft de A-G eerst het systeem van vaststelling van en rechtsbescherming tegen het inkomensgegeven voor de basisregistratie inkomen. Art. 2(1)(p) Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) verwijst voor het toetsingsinkomen voor de zorgtoeslag naar art. 21(e) AWR, dat bepaalt dat als een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld, als ‘inkomensgegeven’ geldt het na afloop van het jaar over dat jaar ‘laatst bepaalde verzamelinkomen’. Dat ‘inkomensgegeven’ wordt ex art. 21c(1) AWR vastgesteld volgens de regels voor de heffing van de inkomstenbelasting. Art. 21j(2) AWR bepaalt vervolgens dat bezwaar tegen een besluit van de ‘afnemer’ van het inkomensgegeven (in dit geval de Belastingdienst/Toeslagen), voor zover het zich richt tegen dat inkomensgegeven, mede aangemerkt wordt als bezwaar tegen of verzoek om ambtshalve vermindering van het door de belastingdienst vastgesteld inkomensgegeven. Wordt zo’n verzoek (deels) afgewezen, dan is die afwijzing volgens art. 21k AWR een voor bezwaar vatbare beschikking.
Toegepast op belanghebbendes geval, komt de A-G tot het volgende: nu aan de belanghebbende een aanslag IB/PVV 2009 is opgelegd, wordt haar bezwaar, voor zover gericht tegen het inkomensgegeven, door art. 21j(2) AWR mede aangemerkt als verzoek om ambtshalve vermindering ervan. De Inspecteur heeft dat verzoek kennelijk afgewezen. Zo’n afwijzing wordt door art. 21k(2) AWR (een belastingwet; zie art. 2(1)(a) AWR) aangemerkt als voor bezwaar vatbare beschikking. Tegen een ingevolge de belastingwet genomen beschikking die voor bezwaar vatbaar is verklaard, staat – na bezwaar – beroep op de bestuursrechter open (art. 26(1)(b) AWR). De belanghebbende heeft geen bezwaar maar beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek. Dat kan haar moeilijk verweten worden, gezien de vorm van die afwijzing (uitspraak op bezwaar) en de rechtsmiddelverwijzing dat zij beroep kon instellen bij de rechtbank Leeuwarden, sector bestuursrecht, afdeling belastingzaken. Ook de Staatssecretaris gaat ervan uit dat de Inspecteur stilzwijgend heeft ingestemd met prorogatie (art. 7:1a Awb), zodat een (nieuwe) bezwaarronde overgeslagen kon worden.
Van de uitspraak van de Rechtbank ter zake van een ingevolge de belastingwet genomen beschikking kunnen de belanghebbende die bevoegd was tot beroep en de inspecteur hoger beroep instellen “bij het gerechtshof” (art. 27h AWR; tekst 2012). Bovendien blijkt uit de parlementaire geschiedenis van de regeling ondubbelzinnig dat de wetgever wilde dat ‘de fiscale rechtsgang’ gevolgd zou worden.
De A-G meent daarom dat ’s Hofs onbevoegdverklaring vernietigd moet worden. Hij meent voorts dat de Hoge Raad de zaak zelf kan afdoen, nu geen geschil bestaat over feiten en de vraag of de werkgeversbijdrage onderdeel van het verzamelinkomen is, een rechtsvraag is die een verwijzingshof niet zinvol anders kan beantwoorden dan de Hoge Raad.
Conclusie: cassatieberoep gegrond. Zaak zelf afdoen door ongegrondverklaring van belanghebbendes hoger beroep.