De raad van de gemeente Midden-Drenthe heeft op 25 november 2010 de Verordening BI-zone centrum [Z] 2011 vastgesteld. Bij de Verordening is een Bedrijven Investeringszone (BI-zone) aangewezen waarbinnen BIZ-bijdrage wordt geheven. De datum van ingang van de BIZ-bijdrage is 1 januari 2011.
[B] heeft voor de uitvoering van de activiteiten in de BI-zone een Stichting opgericht. De Stichting, waarin bijdrageplichtige ondernemers participeren, heeft tot doel publieke activiteiten uit te voeren met gemeentelijke subsidie gefinancierd uit de BIZ-bijdragen. De gemeente Midden-Drenthe heeft op 10 november 2010 met de Stichting de Uitvoeringsovereenkomst BIZ 2011 t/m 2015 gesloten.
Belanghebbende was zowel op 1 januari 2011 als op 1 januari 2012 gebruiker van een onroerende zaak gelegen in de BI-zone. De Heffingsambtenaar van de gemeente Midden-Drenthe heeft aan belanghebbende voor het (eerdere) jaar 2011 een aanslag BIZ-bijdrage opgelegd ten bedrage van € 500. Na afgewezen bezwaar heeft in beroep de rechtbank Assen belanghebbende in het gelijk gesteld en heeft de aanslag vernietigd. Daartoe is geoordeeld dat de Uitvoeringsovereenkomst geen afdwingbepaling bevatte zoals is voorgeschreven in artikel 7, lid 3 van de Experimentenwet BI-zones. De Heffingsambtenaar is van deze (eerdere) uitspraak niet in beroep gegaan.
Naar aanleiding van de mondelinge behandeling bij rechtbank Assen op 22 februari 2012 is, bij overeenkomst van 28 februari 2012, de Uitvoeringsovereenkomst gewijzigd. Die wijziging had, als tussen partijen, de gemeente Midden-Drenthe en de Stichting, overeengekomen, terugwerkende kracht tot 1 januari 2011. De wijziging hield in dat werd toegevoegd: ‘De Stichting is verplicht de (…) activiteiten uit te voeren.’
De Heffingsambtenaar heeft een dag later, op 29 februari 2012, aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag BIZ-bijdrage opgelegd ten bedrage van € 500. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Op belanghebbendes beroep heeft de Rechtbank de Verordening onverbindend verklaard. Daartoe is overwogen dat nu er voorafgaand aan het vaststellen van de Verordening geen sprake was van een stichting waarmee een uitvoeringsovereenkomst inclusief afdwingovereenkomst was gesloten, dit tot gevolg heeft dat geen BIZ-heffing kan plaatsvinden.
De Heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank tevergeefs hoger beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank heeft bevestigd. B&W komt tegen de Hofuitspraak thans op in cassatie onder aanvoering van twee middelen. Het eerste middel komt op tegen ’s Hofs oordeel dat de Uitvoeringsovereenkomst van 10 november 2010 geen afdwingbepaling bevat. In het tweede (subsidiaire) middel betoogt B&W dat het Hof ten onrechte de terugwerkende kracht van de wijziging van de Uitvoeringsovereenkomst heeft miskend.
De A-G meent dat uit de tekst van de Experimentenwet BI-zones en de totstandkomingsgeschiedenis daarvan volgt dat de gemeentelijke verordening slechts een vereniging of stichting mag aanwijzen waarmee de gemeente een uitvoeringsovereenkomst mét afdwingbepaling heeft gesloten. Artikel 7, lid 3 Experimentenwet BI-zones schrijft dat zijns inziens zo voor. Daar kan dus niet van worden afgeweken, ook niet met instemming van partijen.
Uit de totstandkomingsgeschiedenis blijkt voorts dat de gesubsidieerde ‘[i]n een reguliere subsidierelatie (…) in beginsel de vrijheid [heeft] de activiteiten waarvoor subsidie wordt gegeven niet uit te voeren en daarmee af te zien van de subsidie’. Dat de subsidieontvanger in casu verplicht is om de activiteiten inderdaad uit te voeren is dus een uitzondering op de hoofdregel. Die verplichting ‘verschaft de subsidiegever, anders dan in normale gevallen, de mogelijkheid om in rechte nakoming te vorderen van het verrichten van de gesubsidieerde activiteit’.
Een en ander betekent volgens de A-G dat de wettelijk verplichte afdwingbepaling in een uitvoeringsovereenkomst, daarin in heldere taal moet worden opgenomen. In casu staat vast dat er, tot aan de wijziging van 28 februari 2012, in de Uitvoeringsovereenkomst geen separate schriftelijke afdwingbepaling was opgenomen. Het Hof heeft voorts, naar de A-G meent, niet onbegrijpelijk geoordeeld dat er ook overigens in de Uitvoeringsovereenkomst geen afdwingbepaling was opgenomen. Aldus faalt het eerste middel.
In het tweede middel stelt B&W dat het Hof heeft miskend dat aan de wijziging van de Uitvoeringsovereenkomst per 28 februari 2012 terugwerkende kracht is toegekend tot 1 januari 2011 zodat de Verordening per 1 januari 2011 is gaan voldoen aan artikel 7, lid 3 van de Experimentenwet BI-zones.
Het komt de A-G voor dat het gebrek van het ontbreken van een afdwingbepaling in een bestaande uitvoeringsovereenkomst weliswaar kan worden hersteld voor het eerstvolgende heffingstijdstip, 1 januari van het komende jaar, maar niet met terugwerkende kracht. Het tweede middel faalt eveneens.
De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van B&W gemeente Midden-Drenthe ongegrond dient te worden verklaard.