Het middel klaagt dat het hof is uitgegaan van een onjuiste uitleg van art. 1:88 lid 5 BW en dat het oordeel van het hof omtrent het beroep op die bepaling in elk geval onbegrijpelijk is of onvoldoende gemotiveerd. In dit verband wijst het middel er op dat [eiser] in feitelijke instanties, samengevat, onder meer het volgende heeft aangevoerd:2
- dat met kredietovereenkomst II slechts tijd is gekocht in de hoop dat een derde, Varova, door een kapitaalinjectie het bedrijf van de onderneming zou redden, en dat het, gezien de zeer slechte financiële toestand van de onderneming, niet ging om een ‘alledaagse’, terugkerende rechtshandeling;
- dat ING bij het aangaan van kredietovereenkomst II wist dat een aanzienlijke financiële injectie nodig was om een faillissement te voorkomen;
- dat tussen partijen vaststond dat er direct voorafgaand aan het sluiten van kredietovereenkomst II een liquiditeitstekort van € 1 miljoen bestond althans op zeer korte termijn zou ontstaan, en dat ING niet bereid was om het in juni 2011 verwachte liquiditeitstekort te financieren;
- dat dit verwachte tekort, naar zowel ING als de aandeelhouders voor ogen stond, door een derde partij gedekt zou worden, en dat volgens ING elke dag dat er langer gewacht werd de kans op verkoop (dus continuering van The Hilt) kleiner werd;
- dat in afwachting van het door de derde-partij te verrichten due diligence-onderzoek € 270.000 krediet nodig was en verstrekt zou worden (naast de seizoensfaciliteit), en dat deze € 270.000 door de aandeelhouders ingebracht zou dienen te worden en dat dit bedrag later door ING werd geleend, gesecureerd met borgtochtovereenkomst II;
- dat de slechte financiële positie van de onderneming ook reden was voor de bijzondere – van de eerdere kredietovereenkomsten afwijkende – bepalingen in kredietovereenkomst II;
- dat de aandeelhouders volgens ING in beginsel iedere door de derde-partij aangeboden regeling dienden te accepteren;
- dat de onderneming tevens aanzienlijke besparingen diende te realiseren om in 2012 nog mogelijk een positief resultaat te kunnen behalen;
- dat de onderneming reeds een lopende betalingsregeling met de belastingdienst had, waarvan ook ING op de hoogte was;
- dat de onderneming van ING in de maanden mei en juni 2011 geen managementvergoeding of salaris aan het management en/of de aandeelhouders mocht uitkeren, juist vanwege het liquiditeitstekort en het dreigende faillissement.