Nr. 14/03371
Zitting: 10 november 2015
|
Mr. Hofstee
Conclusie inzake:
[verzoeker=verdachte]
|
1. Verzoeker is bij arrest van 16 juni 2014 door het Gerechtshof Den Haag wegens 1. “Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod” en 2. “Diefstal” veroordeeld tot een gevangenisstraf van 84 dagen. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een betalingsverplichting opgelegd, een en ander op de wijze zoals in het arrest vermeld.
2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de zaaknummers 14/03371 en 14/03370 P. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens verzoeker heeft mr. O.E. de Jong, advocaat te Utrecht, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde ontoereikend heeft gemotiveerd, doordat het Hof verzoekers alternatieve lezing van de gebeurtenissen onvoldoende heeft weerlegd.
5. Ten laste van verzoeker is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 11 september 2012 tot en met 24 januari 2013 te ’s-Gravenhage opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [a-straat 1] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 317 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II”.
6. Het bestreden arrest houdt ten aanzien van de gestelde alternatieve lezing in:
Door de raadsman van de verdachte is ter terechtzitting bepleit dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken nu de verdachte geenszins gelinkt kan worden aan het misdrijf. De verdachte heeft een logische, plausibele verklaring gegeven voor het feit dat in zijn auto goederen aanwezig waren die met hennepteelt in verband kunnen worden gebracht en voor de sporen die in de woning zijn aangetroffen. Daarnaast was sprake van verplaatsbare sporen.
Gelet op het verhandelde ter terechtzitting en de zich in het dossier bevindende wettige en overtuigende bewijsmiddelen stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast. In de kweekruimte zijn op assimilatiekappen vingerafdrukken van de verdachte en een sigarettenpeuk met daarop DNA sporen van, naar het hof aannemelijk acht, de verdachte aangetroffen. Voorts zijn - weliswaar op een latere datum - in de auto van de verdachte 10 assimilatielampen en kabels aangetroffen. Daartegenover staat de verklaring van de verdachte, die hij eerst ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd, nadat hij zich gedurende het gehele (voor)onderzoek op zijn zwijgrecht heeft beroepen terwijl hij voorts geen namen heeft genoemd van de mogelijke betrokkenen. Bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, maken dat het hof van oordeel is dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft gedaan.
Het verweer van de raadsman wordt mitsdien verworpen”.
7. In de overwegingen van het Hof ligt besloten dat en waarom het van oordeel is dat verzoekers alternatieve lezing als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. De bewezenverklaring van feit 1 is derhalve naar de eis der wet met redenen omkleed.
9. Het tweede middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
10. Ten laste van verzoeker is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 11 september 2012 tot en met 24 januari 2013 te ’s-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Stedin Netbeheer B.V.”.
11. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat op de [a-straat 1] te Den Haag, waarvan niet is vastgesteld dat dit een woning van verzoeker betrof1, een hennepkwekerij is aangetroffen, waarbij verzoeker betrokken is geweest. Voorts blijkt uit bewijsmiddel 1 dat de kwekerij onbemeten van stroom werd voorzien, doordat de elektriciteit werd afgenomen via een kabel die was aangesloten voor de elektriciteitsmeter. Van enige bemoeienis van verzoeker bij deze diefstal van elektriciteit blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen echter niet, terwijl het Hof de bewezenverklaring op dit punt evenmin nader heeft gemotiveerd. Het middel klaagt daarover terecht.2
12. Het eerste middel kan worden afgedaan met de in art. 81, eerste lid, RO bedoelde motivering. Het tweede middel slaagt.
13. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden