Het hof is van oordeel dat het verweer van [eiser], dat hij aan [verweerder] geen loon verschuldigd is, niet slaagt en overweegt daartoe het volgende.
Ook als partijen niet expliciet zouden zijn overeengekomen dat [eiser] aan [verweerder] loon zou betalen, zou dat nog niet betekenen dat [eiser] geen loon verschuldigd is. Niet (meer) in geschil is dat partijen een overeenkomst van opdracht gesloten hebben en dat de overeenkomst door [verweerder] is aangegaan in de uitoefening van zijn beroep. Op grond van artikel 7:405 lid 2 BW is [eiser] in beginsel loon verschuldigd aan [verweerder] en wel het loon dat partijen hebben afgesproken dan wel het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon.
In het licht van het voorgaande heeft [eiser] aan het enkele feit dat [verweerder] zijn declaraties rechtstreeks naar Interpolis stuurde niet het vertrouwen mogen ontlenen dat hij geen loon aan [verweerder] verschuldigd zou zijn. Nu hij door [verweerder] tot betaling wordt aangesproken, kan [eiser] dit feit dan ook niet aan [verweerder] tegenwerpen.
Het gestelde tekortschieten van [verweerder] in de nakoming van de overeenkomst kan evenmin met succes worden aangevoerd tegen de vordering tot betaling. Indien [verweerder] in zijn verplichtingen jegens [eiser] tekortgeschoten is en zonder afspraak hierover geen toevoeging voor [eiser] heeft aangevraagd, had [eiser] zijn eigen prestatie kunnen opschorten - bijvoorbeeld door Interpolis te verzoeken om voorlopig de betalingen aan [verweerder] te stoppen - of [verweerder] kunnen aanspreken tot schadevergoeding op grond van niet-nakomen. Hierop is in deze procedure geen beroep gedaan. De enkele stelling dat [verweerder] is tekortgeschoten bevrijdt [eiser] echter niet van zijn betalingsverplichting.
Voor zover [eiser] heeft betoogd dat hij niet meer verschuldigd zou zijn dan de eigen bijdrage als [verweerder] een toevoeging zou hebben aangevraagd, is het hof van oordeel dat [eiser] zijn stelling onvoldoende onderbouwd heeft; dit met name in het licht van het feit dat toevoegingen in letselschadezaken in de regel slechts voorwaardelijk worden verleend en meestal ingetrokken worden zodra een uitkering wordt betaald en de rechtsbijstand bij de aansprakelijke partij in rekening kan worden gebracht.
De stelling dat [verweerder] volledig is betaald door Interpolis, wordt door [eiser] zelf tegengesproken. In de conclusie van antwoord onder nummer 23 en in de conclusie van dupliek onder nummer 24 stelt [eiser] immers dat Interpolis een bedrag van € 702,90 niet heeft voldaan aan [verweerder].
In het licht van de gespecificeerde declaraties die [verweerder] ter onderbouwing van de door hem gestelde werkzaamheden bij inleidende dagvaarding heeft overgelegd, heeft [eiser] zijn verweer dat [verweerder] niet inzichtelijk heeft gemaakt dat de door hem gestelde werkzaamheden ook daadwerkelijk door hem zijn verricht en niet heeft onderscheiden in door hem zelf en door zijn secretaresse verrichte werkzaamheden, onvoldoende onderbouwd.
Grief 1 in incidenteel appel faalt.”
Grief 3 in incidenteel appel behoefde volgens het hof geen bespreking (rov. 6.14).
In principaal appel heeft het hof wat betreft de hoogte van het verschuldigde loon geoordeeld dat van het uurloon van € 225,- exclusief BTW, 5% dossier- en administratiekosten en verschotten zoals vermeld in de door [verweerder] aan Interpolis gerichte en in afschrift aan [eiser] gezonden brief van 27 april 2007 kan worden uitgegaan. Het hof heeft in dit verband overwogen dat weliswaar niet is komen vast te staan dat [verweerder] dit uurtarief expliciet met [eiser] is overeengekomen, maar dat de stelling van [verweerder] dat het genoemde uurloon ook heeft te gelden als het op gebruikelijke wijze berekende loon, niet door [eiser] is betwist en het hof ook overigens aannemelijk voorkomt. Dit brengt het hof tot de slotsom dat de grief in principaal appel in zoverre slaagt (rov. 6.10.3). Het hof heeft het door [verweerder] gevorderde loon (€ 2.169,69) en de vordering tot betaling van wettelijke rente toegewezen (rov. 6.11.1-6.12.3)10. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten is afgewezen (rov. 6.13).